Evolutie

Charles DarwinDe evolutietheorie is een wetenschappelijke theorie over het ontstaan en de ontwikkeling van de verschillende soorten organismen op aarde. Deze theorie combineert de natuurlijke selectie van Charles Darwin’s evolutietheorie met de erfelijkheidsleer van Mendel. Charles Darwin was de eerste die stelde dat natuurlijke selectie een verklaring is van het evolutieproces. Aanhangers van de evolutie theorie noemen zich daarom ook wel darwinisten. Darwin kende de erfelijkheidswetten echter nog niet en sloeg in dit opzicht de plank dan ook volledig mis. Een aardig detail is nog dat Darwin een gelovig mens was en geloofde in de schepping, hij was echter niet dogmatisch. Zijn tijdgenoot Gregor Mendel had al voor de publicatie van De oorsprong der soorten de erfelijkheidswetten ontdekt, later naar hem de Wetten van Mendel genoemd. Toen later de chromosomen als dragers van de genen werden ontdekt en de structuur van het DNA waaruit de chromosomen bestaan, werd opgehelderd bleken die allemaal precies te passen in de al bestaande theorie, en deze zelfs belangrijk te kunnen verfijnen. Vriendelijke groet, Hein Pragt.

Op de inhoud van deze pagina rust copyright © Hein Pragt.

Inleiding evolutietheorie

Volgens de evolutietheorie is al wat leeft ontstaan door evolutie. Dieren en planten hebben zich ontwikkeld uit voorgaande organismes en elke soort organisme heeft zijn eigen eigenschappen, waarvan elk lid een variatie van deze kenmerken bezit. Alle mensen hebben bijvoorbeeld twee ogen, maar sommige hebben blauwe en andere bruine ogen. Organismen kunnen door de loop van de tijd veranderen doordat natuurlijke selectie plaats vindt, sterkere soorten of soorten met bepaalde eigenschappen overleven en andere eigenschappen sterven langzaam uit. De omgeving beïnvloedt de overlevingskans van een lid van een bepaalde soort. De overgeblevene zijn de ouders van de nieuwe generatie van deze soort en geven hun genen (en dus hun kenmerken) door. Bepaalde eigenschappen kunnen dus verloren gaan en andere worden gehandhaafd of evolueren zelfs. Spencer zou deze evolutie theorie later ook vanuit een sociale invalshoek bekijken, dit noemde hij ‘survival of the fittest’ waarbij het woord ‘fittest’ slaat op het ‘best aangepast zijn aan de omstandigheden’.

Mensen die deze theorie proberen te ontkrachten komen vaak aan met het argument dat een worm alleen maar hinder zou hebben van zich ontwikkelende poten tot ze totaal volgroeid zouden zijn en dat dit dus een bewijs is dat een worm nooit zou muteren naar een worm met pootjes. Dit is echter omgekeerde bewijsvoering omdat een worm inderdaad geen enkele baat heeft bij pootjes en het eerder zo zou zijn dat een worm zich aanpast door elke vorm van uitsteeksels te verliezen. De meeste slangen hebben ook hun poten totaal verloren, hoewel de plekken waar ze ooit gezeten hebben nog steeds te herkennen zijn. Bij pythons en boa’s zijn er nog rudimentaire achterpoten aanwezig.

De oorsprong van het heelal

Volgens de laatste inzichten is het heelal ongeveer 13,7 miljard jaar oud, het heelal is ontstaan tijdens de oerknal. De oerknal was geen knal, maar meer een soort uitdijen waarbij enorm veel energie vrijkwam en uit die energie ontstond alle materie en ruimte en tijd. Minder dan een miljoenste seconde na de oerknal begon het heelal snel uit te dijen en de temperatuur was enorm hoog. Driehonderdduizend jaar na de oerknal was het heelal afgekoeld tot 5700 graden Celsius en ongeveer een miljoen jaar na de oerknal werden de eerste atomen gevormd bij ongeveer drieduizend graden Celsius. Het heelal bestond na het vormen van de eerste atomen hoofdzakelijk uit waterstofgas, sommige gasdeeltjes werden door de zwaartekracht naar elkaar toe getrokken. Waar de druk en temperatuur in de gaswolken heel hoog werden, smolten de kerndeeltjes samen (kernfusie) en werden steeds zwaardere elementen gevormd. Dit waren de eerste sterren, die zich onder invloed van de zwaartekracht in sterrenstelsels groepeerden. Onze melkweg is een sterrenstelsel dat meer dan tien miljard jaar geleden is ontstaan en het bevat ongeveer honderd miljard sterren.

Zo ontstond ook ons zonnestelsel als een paar grote ronddraaiende brokken met in het midden de grootste brok die de zon zou worden. De brokken er omheen worden de planeten waarvan de aarde er dus één is, de planeet die de derde planeet vanaf de zon is. De zon bestaat voor het grootste deel uit waterstof en helium en binnenin de zon zijn de temperatuur en druk zo hoog dat de kernen van de waterstofatomen samensmelten. Zo’n kernfusie levert een grote hoeveelheid energie, waarvan de zon een deel uitstraalt. En weer een klein deel daarvan wordt door de aarde opgevangen, en maakt het leven op onze planeet mogelijk. In het begin was de aarde nog heel heet en zelfs compleet vloeibaar, maar langzaam begon de aarde af te koelen en ontstond er een harde korst om de aarde. Door de inslag van een andere planeet ontstond der een brok dat rond de aarde ging draaien en dat werd de maan. Er was nu een aarde, maan en zon maar de aarde was absoluut niet leefbaar. Er was nog geen dampkring, de aarde was nog enorm warm en de gassen die rond de aarde zweefden waren uiterst giftig, Maar de afkoeling van de planeet aarde ging door. Door inslagen van meteorieten kwam er waarschijnlijk ijs en dus ook water op de aarde en ontstonden de oceanen. En juist hierin kon de eerste vorm van leven op aarde ontstaan.

De oorsprong van het leven

Men gaat er dus van uit dat de Aarde ca. 4,55 miljard jaar geleden is ontstaan en daarna nog lange tijd totaal ongeschikt was om leven te laten ontstaan. Na c.a. 600 miljoen jaar waren er al oceanen van vloeibaar water op de jonge aarde en was de aarde ook wat afgekoeld, maar de samenstelling van de atmosfeer was nog heel anders dan nu. De aarde was toen een relatief gunstige plek voor het ontstaan van leven. De aarde bevatte redelijke hoeveelheden waterstof, zuurstof, koolstof, fosfor, stikstof, zwavel en calcium, elementen om complexe organische moleculen te vormen die de basis zijn voor het leven. Ook waren er grote zeeën waarin deze elementen door elkaar heen zweefden, zodat chemische reacties plaats konden vinden.

De evolutietheorie veronderstelt dat er zich miljoenen jaren geleden een apart fenomeen voordeed. Ergens in de zeeën, die nog erg warm waren, vormden zich moleculen tot grotere moleculen. Deze grote moleculen verschenen er in steeds meer soorten en ergens is er door de samenvoeging van een groot aantal van deze moleculen een molecuul ontstaan met een zeer aparte eigenschap, namelijk de eigenschap om vanuit zijn omgeving de stoffen op te nemen en daarmee een kopie van zichzelf te maken. Dit eerste kopiërende molecuul wordt ook wel een “replicator” genoemd. Nu is het zo dat er tijdens het replicatieproces niet altijd goed verloopt, soms ontstonden er een kopie die niet 100% identiek was aan het origineel, dit noemen we een mutatie. Vaak hadden deze mutaties niet de mogelijkheid om zichzelf weer te kopiëren, maar een klein gedeelte had deze eigenschap wel. Doordat sommige van deze mutanten een voordeel hadden ten opzicht van de andere replicatoren namen deze sneller toe dan de rest. Uiteindelijk zijn er dus mutanten ontstaan die een manier gevonden hebben om gebruik te maken van andere replicatoren en zo zijn er meercellige organismen ontstaan.

Wanneer we al het leven op deze aarde bekijken dan kunnen we ons afvragen waar al deze verschillende soorten vandaan komen. Ook in deze tijd kunnen we zien dat nieuwe soorten kunnen ontstaan uit andere en dat bijvoorbeeld door een fokprogramma een diersoort zelfs compleet van uiterlijk kan veranderen of veel grote of kleiner kan worden. Er kunnen zelfs nieuwe eigenschappen ontstaan die in de oudere soorten niet voorkomt. Bij planten werd er al eeuwenlang gekruist om nieuwe soorten te ontwikkelen. Het veranderen of evolueren van soorten is dus ook in deze tijd nog een normaal verschijnsel. Wanneer we de complexiteit van een mens als enorme chemische installatie bekijken en alle processen bekijken die wij “leven” noemen dan lijkt het bijna onmogelijk dat dit door evolutie tot stand is gekomen. Toch kunnen we stapsgewijs afdalen in de complexiteit van levende wezens en beginnen met de kleine wezens die vele malen minder complex zijn om de waarschijnlijke oorsprong van het leven te doorgronden en via wetenschappelijke experimenten aan te tonen. Helaas is het niet mogelijk om terug in de tijd te kijken om te ontdekken hoe en wanneer het leven is ontstaan, het is wel mogelijk om aan te geven op welke manier het had kunnen gebeuren en hoe groot de kansen van deze mogelijkheden waren. Het leven zelf moet vele miljoenen jaren geleden namelijk ook een keer “geboren” zijn. Aan de basis van het leven zoals wij dit kennen staat het ontstaan van complexere moleculen, zelfreplicatie en bijvoorbeeld het ontstaan van celmembranen.

Stanley Miller deed in 1953 proeven met een opstelling waarin hij de omgeving van de primitieve aarde probeerde na te bootsen. Hij stopte gassen zoals methaan, ammoniak en waterstof in een glazen buizenstelsel dat voor een gedeelte ook gevuld was met water. Dit mengsel werd blootgesteld aan elektrische ontladingen en nadat de opstelling een week had gestaan, werd de samenstelling van het water geanalyseerd. Het bleek dat er zich allerlei moleculen hadden gevormd die een week daarvoor nog niet aanwezig waren zoals suikers, aminozuren en ureum. Dit zijn complexe moleculen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van organismen. Hoewel deze verbindingen nog steeds erg simpel waren, werd wel duidelijk dat essentiële verbindingen vanzelf konden ontstaan op onze primitieve aarde.

DNA en RNA

rna en dna De kern van organismen is het DNA, dit bevat de “bouwtekening” van het organisme en het is in staat de vorming van complexe moleculen voor de cel in gang te zetten en ook weer te stoppen. Waarschijnlijk is het leven ooit begonnen als een eenvoudig molecuul dat lijkt op DNA en dat de mogelijkheid had om een kopie van zichzelf te maken. DNA (en verwante moleculen zoals RNA) bestaan uit een lange draad van afwisselend een suiker en een fosfaat groep. Aan elke suiker zit een Base en de opeenvolgende combinatie van deze basen vormt de genetische code van een organisme. Deze basis bouwstenen zijn waarschijnlijk dus min of meer spontaan gevormd uit de op aarde aanwezige elementen. Ook ontstonden er waarschijnlijk RNA moleculen die een bepaald eiwit (enzym) aanmaakte dat op zijn beurt de reproductie van dat RNA-molecuul bevorderde. Op deze wijze ontstond een eerste zichzelf namakende molecuul.

We kunnen ons nu voorstellen dat er op aarde iets was ontstaan dat in staat was zichzelf na te maken maar cellen van huidige organismen zijn veel ingewikkelder dan één enkel RNA molecuul. Essentieel voor een cel is bijvoorbeeld een omhulsel die alles bij elkaar kan houden in de vorm van het celmembraan. Het celmembraan bepaalt wat de binnenkant en buitenkant van de cel is en ze zijn tevens in staat bepaalde stoffen toe te laten tot de cel of juist bepaalde stoffen uit de cel te laten ontsnappen. Een membraan bestaat uit een dubbele laag van fosfolipiden. Uit experimenten is gebleken dat deze micellen met een dubbele laag in water gevormd kunnen worden. Grotere vormen konden niet spontaan ontstaan maar het blijkt dat, grotere bollen (semicel) mogelijk gevormd kunnen zijn aan het oppervlak van een kleilaag. Er hechten zich ook wel andere stoffen aan kleilagen die de semicel konden helpen bij zijn groei. Zelfs het meest primitieve huidige leven zit vele malen complexer in elkaar en weten we nog steeds niet alles van de genetische code (die in elk organisme hetzelfde is), het ontstaan van chromosomen en het ontstaan van cellen die verschillende componenten bevatten. Er is dus nog genoeg werk te doen dus voor de evolutiebiologen, maar het is wel een heel spannend onderdeel van de wetenschap.

Evolutie van dieren en planten

Evolutie van dieren en planten Ongeveer 3.5 miljard jaar geleden ontstonden dus de de eerste eencellige levensvormen, deze in staat waren tot fotosynthese, zij namen kooldioxide en water in en veranderden dit in organische verbindingen, de energie hiervoor haalden ze uit het zonlicht. Vergelijkbare organismen bestaan nog steeds, algen, planten en bomen zijn ook in staat tot fotosynthese. In die tijd bevatte de atmosfeer veel koolzuur en amper nog zuurstof maar dat veranderde snel. De eencelligen konden snel groeien en zich vermenigvuldigen en ze veranderden grote hoeveelheden koolzuur in zuurstof. En er waren nog geen organismen die zuurstof verbruikten en daardoor nam het koolzuur in de atmosfeer snel af en nam de zuurstof toe. De eerste eencelligen hadden zich ontwikkeld in een koolzuurrijke atmosfeer maar nu werd de atmosfeer zuurstofrijk en koolzuur arm. Hierdoor veranderde een aantal eencelligen van zuurstof producenten in zuurstof consumenten. Zij aten de oude eencelligen op en verbranden ze met behulp van zuurstof en hierbij kwam weer koolzuur vrij zodat er na verloop van tijd weer een evenwicht was. Een aantal zuurstof consumenten leerde dat ze ook andere zuurstof producenten konden eten en er ontstonden steeds meer verschillende soorten eencelligen.

De soorten te gegeten werden begonnen zich verdedigen door te vluchten of zich te verbergen, de soorten die dit niet deden werden opgegeten en stierven uit. Zo ontstond door selectie de dran om te overleven. De jagers moesten zich ook aanpassen en ook de jagers die zich niet aanpasten, stierven uit. De soort die zich het best aanpasten vermenigvuldigden zich sneller en de soorten die zich niet verbeterden stierven vrij snel uit. In de loop van 3 miljard jaar ontwikkelden de eencelligen zich tot planten, weekdieren, insecten en vissen.

Daarna gingen de veranderingen sneller en sneller, dieren en planten veranderden steeds vaker en ze werden steeds intelligenter en complexer en c.a. 400 miljoen jaar geleden werden de vissen talrijk en c.a. 300 Miljoen jaar geleden verschenen de eerste amfibieën en reptielen en daarmee ook de eerste landdieren. In navolging van de insecten en weekdieren betraden de amfibieën en reptielen ook het land dat al overwoekerd was met varens en andere primitieve planten. Voor de eerste landdieren was er dus voedsel in overvloed wat waarschijnlijk ook de reden was om aan land te gaan. Sommige reptielen werden echte planteneters, anderen werden echte roofdieren. 245 Miljoen jaar geleden verschenen de eerste dinosauriërs die de aarde domineerden tot 65 miljoen jaar geleden. Toen sloeg waarschijnlijk een komeet of een meteorietenregen in op aarde en werd de aarde een paar eeuwen donker en zeer koud waardoor de grote dinosauriërs uitstierven, omdat ze zich niet konden aanpassen. Kleinere dieren in de zee en op het land overleefden de ramp, kort voor de ramp waren de eerste zoogdieren en vogels verschenen die warmbloedig waren en zo beter tegen de klimaatsverandering bestand waren.

Vanaf 65 miljoen jaar geleden tot 3 miljoen jaar geleden werden zoogdieren en vogels de dominante soorten. Verschillende soorten zoogdieren leerden om gereedschap te gebruiken en werden steeds slimmer. Hiervan stammen de chimpansees, de gorilla’s, de orang-oetans en uiteindelijk ook de mensen af. De diverse soorten ontwikkelden zich dus tijdens de evolutie van vele miljoenen jaren. Elke verandering vond heel geleidelijk plaats, niet elke verandering was even succesvol en wanneer een verandering niet een beter aangepaste soort opleverde stierf deze aanpassing ook uit. Darwin beschreef dit proces als “survival of the fittest”. Dit is niet “het recht van de sterkste” maar geeft aan dat een organisme dat een betere camouflage of beter vluchtgedrag heeft ook beter is. Het dier dat het best is aangepast aan de omgeving en daardoor de beste overlevingskansen heeft, was dus de ‘fittest’.

Verschillende theorieën over het uitsterven dinosaurussen

Dinosaurussen waren een lange periode de heersers over aarde en wat was dan de reden dat zij vrij plotseling uitstierven? En waarom overleefden krokodillen en hagedissen wel? Een wetenschappelijk verklaring is een plotselinge klimaatverandering als oorzaak van het uitsterven van de dinosaurussen, maar wat was dan de oorzaak van die klimaatverandering? Er bestaan een aantal theorieën over hoe de dinosaurussen konden uitsterven.

Theorie een: een vulkaan.

De kracht van een grote vulkaan uitbarsting is in staat om al het leven op aarde uit te wissen. Wetenschappers ontdekten dat er rond het einde van het tijdperk Krijt een verhoogde vulkanische activiteit was. Door een enorme vulkaanuitbarsting ontstonden er enorme hoeveel heden: as, lava en gas waardoor de zon niet meer door de enorme hoeveelheden stof kon doordringen. Water werd ondrinkbaar door de zure regen, en er was geen voedsel meer. Het is dus mogelijk dat een zeer grote vulkaanuitbarsting tijdens het einde van Krijt voor een dusdanige klimaatverandering zorgde dat de dinosaurussen uitstierven.

Theorie twee: de inslag van een meteoriet.

De inslag van een meteoriet is tegenwoordig de meest populaire theorie voor de verklaring van de klimaatverandering waardoor de dinosaurussen uitstierven, behalve de vliegende dinosaurussen. Aan het eind van het tijdperk Krijt stortte een grote asteroïde neer op aarde met een diameter van zo’n 180 kilometer die een kettingreactie van natuurrampen veroorzaakte. Er ontstonden tsunamis, er ontstond een aardbeving en er ontstonden enorme stofwolken die de zon voor jaren verduisterde. Hierdoor ontstonden grote temperatuurveranderingen waardoor het voedselketen totaal veranderde en de dinosaurussen uitstierven.

Theorie drie: de verdwijning van de ondiepe zeeën.

Door het schuiven van de aardplaten (tijden het tijdperk Krijt ontstaan de continenten zoals wij ze kennen) verdwijnen de ondiepe zeeën en dit speelt vermoedelijk een grote rol bij het verdwijnen van de dinosaurussen. Door het ontstaan van de huidige continenten en de terugtrekking van de ondiepe zeeën, veranderde ook het klimaat van subtropisch naar een klimaat met strenge koude winters en met hete en droge zomers waardoor de dinosaurussen uitstierven.

Het antwoord op deze puzzel laat nog op zich wachten, het uitsterven van de dinosaurussen nog lang een boeiend onderwerp en een reden tot onderzoek blijven.

Evolutie van de mens

evolutie van de mens Wanneer de evolutie geldt voor planten en dieren dan gaat deze ook voor de mens op. Volgens Darwin hebben wij een gemeenschappelijke voorouder met de (mens)apen en vanuit deze voorouder ontwikkelden zich de eerste mensachtigen. Deze soort was zeer goed aangepast en een paar miljoen jaar later bevolkten deze mensachtigen vanuit Afrika al de hele wereld. Dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders hebben is duidelijk te zien aan ons DNA, dat voor 98 procent gelijk is aan dat van chimpansee en bonobo. De laatste gemeenschappelijke voorouder van mens en deze apen soorten leefde waarschijnlijk vijf tot zeven miljoen jaar geleden en vier miljoen jaar geleden ontstonden uit deze voorouder de oudste mensachtigen (Australopithecus). Hieruit ontstond 2,5 miljoen jaar geleden het geslacht ‘Homo’, waar ook de moderne mens toe hoort.

Deze mensachtigen zijn waarschijnlijk ontstaan in Afrika en verspreide zich al snel over de wereld. Deze Homo erectus werd in Europa de voorouder van de Neanderthalers die 200.000 tot 40.000 jaar geleden leefden en parallel hieraan ging ook de evolutie van de mens in Afrika onverminderd door. De moderne mens (Homo sapiens) ontstond daar ongeveer 100.000 jaar geleden en verspreidde zich daarna ook snel over de wereld waarbij het alle regionale populaties, zoals bijvoorbeeld de Neanderthalers verdreef. Alle mensen die nu leven stammen uiteindelijk dus af van deze Afrikaanse voorouder.

Het gebruik van werktuigen is niet alleen een teken van intelligentie, maar heeft waarschijnlijk ook de evolutie van de mens sterk beïnvloed. Gedurende de laatste 2 miljoen jaar is het menselijk brein drie maal zo groot geworden en een groter brein vraagt veel energie. Vlees heeft een hogere voedingswaarde dan plantaardig voedsel, maar voor het jagen op grote dieren waren werktuigen zoals speren nodig en moest de mens in groepsverband gaan jagen. De oude steentijd begint ergens tussen 2 en 5 miljoen jaar geleden in Oost-Afrika, toen de eerste mensachtigen (Homo habilis) gereedschappen uit steen gingen maken. In het begin waren deze werktuigen vrij grof gemaakt maar in de latere periode verfijnd. Ook word over het algemeen aangenomen dat de ontwikkeling van taal samenhangt met de geleidelijke toename van de hersenmassa en de daarmee gepaarde intelligentie. De mens begon ook meer kleren te maken en meer te graveren en in de 20.000 jaar daarna begon de mens ook steeds meer te fabriceren zoals muziekinstrumenten.

De beginperiode van het Holoceen valt in de Midden-Steentijd ca. 8800 tot 4900 voor Christus. De mensen waren kleine groepjes jagers en verzamelaars die niet aan een vaste plaats waren gebonden. Ze maakten werktuigen van botten, hout en (vuur)steen en de mens breidde zijn leefgebied steeds verder uit. Het middendeel van het Holoceen valt samen met de Jonge Steentijd ca. 5300 tot 2000 v. Chr.. In deze periode deed de landbouw zijn intrede en door het verbouwen van voedsel raakten mensen meer gebonden aan vaste woonplaatsen. De mensen maakten aardewerk potten en ook de steen en houtbewerking ontwikkelden zich steeds verder. Tijdens de bronstijd en ijzertijd ca. 2000 tot 800 v. Chr. maakte de mens een grote sprong voorwaarts en werden er landbouwwerktuigen en ingewikkelde sieraden gemaakt.

Het Oude Egypte was een beschaving die rond 3300 v.Chr. is ontstaan langs de Nijl en deze beschaving ging pas ten onder in 332 v.Chr. na de verovering van Egypte door Alexander de Grote. De mens was al tot grootse dingen in staat en hoe gestructureerd deze maatschappij was, wordt duidelijk door de vele tempels en piramides die deze grootse beschaving naliet. De Grieken ontwikkelden het wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek, filosofie, wiskunde, natuurkunde, biologie, enz. De Grieken en Romeinen ontwikkelden in de bouwkunst en beeldhouwkunst een cultuur die maatgevend werd voor de latere westerse beschaving. De Romeinen bouwden een imperium op en veroverden uiteindelijk ook Griekenland. De Grieks-Romeinse cultuur verspreidde zich door Europa, het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Onder leiding van Julius Caesar onderwierp Rome tussen 60 en 50 v.Chr. de Kelten in Gallië, die op dat moment bezig waren een stedelijke beschaving te ontwikkelen. Alleen de Germanen konden ze niet verslaan. De Romeinen verspreidden het Latijn en hun cultuur over hun rijk. Het christendom maakt ook zijn opmars, rond het jaar 300 maakte ongeveer acht tot tien procent van de bevolking deel uit van het christendom. Na het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk begonnen de vroege middeleeuwen. Er waren vele volkeren op drift en door de plunderingen die gepaard gingen met de grote volksverhuizing daalde de levensstandaard en het bevolkingsaantal in West-Europa behoorlijk. De Europese bevolking, die bij het begin van de jaartelling ongeveer 70 miljoen mensen telde kromp in de vroege middeleeuwen ineen tot 20 á 30 miljoen, dit kwam vooral door epidemische ziektes zoals de pest.

Vanaf deze tijd tot nu heeft de mens heel veel oorlogen gevoerd al dan niet voor de macht van de kerk of uit economische belangen. Desondanks was er ook een steeds snellere toename van wetenschappelijke en technische kennis, die helaas ook weer voor oorlog en geweld gebruikt werd. In 20e eeuw is de wetenschappelijke en technische kennis enorm vooruit gegaan maar heeft de mens ook twee grote wereldoorlogen gekent. De invloed van de mens op de aarde (maar ook de vernietigende kracht) is zeer groot geworden en het is zeer de vraag of de mens zijn eigen evolutie kan bijhouden.

Heeft Eva echt bestaan?

De meeste tegenstanders van de evolutietheorie denken dat de evolutionisten vinden dat de mens van de aap afstamde. En dit maken ze terecht wel eens belachelijk want het is ook niet waar. De mens stamt niet af van de aap, de mensen en de apen hadden een gemeenschappelijke voorouder, die zich aan de ene kant doorontwikkeld heeft tot aapachtige en waarbij een andere tak zich doorontwikkelde naar mensachtigen.

Elk jaar komen er weer nieuwe puzzelstukjes bij die ons meer informatie geven over ons verleden. Maar gelukkig is er nog het DNA en daarmee kunnen we ook nog het nodige te weten komen. Wetenschappers van de universiteit van Berkeley in de Verenigde Staten hebben een onderzoek uitgevoerd waarbij ze het DNA vergeleken van honderden mensen overal op aarde. De conclusie van dit onderzoek was opmerkelijk, het DNA van alle soorten mensen op aarde komt heel erg met elkaar overeen. Het DNA verschilde maar zo weinig dat men hieruit kon opmaken dat alle mensen op aarde moeten afstammen van één vrouw. Deze ene vrouw moet zo’n 200.000 jaar geleden in Afrika geleefd hebben. Hebben ze dan misschien Eva ontdekt? De onderzoekers hebben haar wel meteen Eva genoemd maar ze heeft weinig te maken met de Eva uit de Bijbel. Deze ene vrouw was toen zeker niet de enige vrouw op aarde en had ze gewoon een vader en een moeder.

Andere theorieën

De evolutietheorie is ook een theorie die wel vrij veel wetenschappelijke ondersteuning heeft, maar ook deze theorie kent enkele gaten en vraagtekens en zolang de wetenschap geen absoluut bewijs kan presenteren (zoals nu algemeen bekend is dat de aarde rond is) is er nog ruimte voor andere theorieën. Veel mensen hangen vanuit hun geloof het scheppingsverhaal aan en ook gelovige wetenschappers proberen bewijs te vinden dat deze theorie klopt en de evolutie theorie niet. Ik wil mij hier niet laten verleiden tot een discussie, aangezien ik zelf gemerkt heb dat dit zelden tot een ander standpunt zal leiden en wel veel wrevel oproept bij beide kanten. Wel wil ik de andere kant op deze pagina ook belichten om een zo breed mogelijk beeld te geven.


Creationisme.

Het creationisme is de opvatting dat alles het ontstaan te danken heeft aan een scheppingsdaad. Deze scheppingsdaad kan zowel gezien worden als een vrij plotseling en eenmalig gebeuren maar ook als een geleidelijk en voortgaand proces. Onder invloed van het christelijke creationisme is ook in de islam een zelfde beweging ontstaan, er zijn echter meer religies die een zelfde leer hebben. Bij sommige stromingen in het hindoeïsme gaat men er van uit dat de aarde 15 miljard jaar oud zou zijn en dat de mens al die tijd al heeft bestaan.

We kunnen enkele verschillende varianten onderscheiden:

  • de schepping in zes dagen van 24 uur enkele duizenden jaren geleden;
  • de schepping over een periode van vele miljoenen jaren;
  • de schepping door evolutie waarbij God staat achter het evolutieproces.

De eerste is het meest in overeenstemming met een letterlijke lezing van de Bijbel Genesis), de laatste is het minst in overeenstemming met een letterlijke lezing van de Bijbel, maar een compromis met de gevestigde wetenschap.


Schepping in zes dagen van 24 uur.

Het jonge-aardecreationisme gaat uit van een schepping zoals beschreven in het Bijbelboek Genesis, die zo’n zesduizend jaar geleden heeft plaatsgevonden. Een beperkte evolutie (micro-evolutie) wordt wel aanvaard, maar slechts als verklaring voor het ontstaan van varianten. Een verregaande “macro-evolutie” zoals voorgesteld in de evolutietheorie wordt niet aanvaard. Deze groep bestaat vooral uit overtuigde christenen die de evolutietheorie in strijd achten met hun religieuze opvattingen.


Schepping over een periode van miljoenen jaren.

Mede vanwege de ouderdom van aardlagen zoals vastgesteld door de gangbare wetenschap zijn er ook creationisten die geloven in een schepping over een periode van miljoenen jaren. Zij worden ‘oude-aardecreationisten’ genoemd en hebben dus geen moeite met de bevindingen van de moderne geologie. Ze accepteren de bestaande theorieën betreffende de leeftijd van het heelal, de aarde en de opvolging van soorten in het fossielenbestand.

Binnen de oude-aardecreationisme zijn er ook verschillende stromingen:

  • De dag – tijdperk theorie, die stelt dat de Bijbelse scheppingsdagen miljoenen jaren lang duurden en niet 24 uur.
  • De onderbrekingtheorie stelt dat er een miljoenen jaren lange onderbreking was tussen de eerste dag van de schepping en de laatste.
  • Het progressief creationisme stelt dat de Schepper voortdurend heeft ingegrepen in de ontwikkeling van het leven op aarde.
  • Swabhava (Sanskriet) voor zelfwording, waarbij de schepper zelf onderdeel is van al dat ontstaat.

Net als bij jonge-aardecreationisme wijzen ze de mogelijkheid van Darwiniaanse evolutie af, maar accepteren ze wel de wel micro-evolutie theorie.


Schepping via evolutie door God.

Ook zijn er gelovigen die in de schepping geloven maar ook in de wetenschap en de evolutietheorie. Ze horen bij de creationisten omdat ze in schepping geloven maar worden ook wel ’theïstische evolutionisten’ genoemd. Volgens deze leer heeft God het evolutieproces zelf geschapen en al het leven inclusief de mens is een bedoeld voortvloeisel van dit proces. Eén van de grondleggers van deze theorie en van de oerknal was Georges Lemaître. Hij was een priester en lid van Pauselijke Academie van Wetenschappen in Rome. De oerknal en de daarmee samenhangende evolutie van het heelal was volgens de Rooms-katholieke Kerk in overeenstemming met de Goddelijke schepping.


Intelligent design

Intelligent design (afgekort als ID) kan men vertalen als “intelligent ontwerp”. Dit is een vorm van creationistisme die het heelal, de aarde en het ontstaan van alle organismen verklaren als het werk van een “intelligente ontwerper”. Zij sluiten hiermee de evolutietheorie en de natuurlijke selectie en erfelijkheid uit. Binnen de wetenschap ziet men intelligent design dan ook niet als wetenschap maar een pseudo-wetenschap die gebruik maakt van teleologische argumenten. De beweging achter deze theorie probeert in de Verenigde Staten ook voor elkaar te krijgen dat deze theorie naast de evolutietheorie onderwezen moet worden op openbare scholen. In de praktijk komt het grootste deel van de ID aanhangers in Amerika uit de conservatief christelijke hoek, wat de suggestie zou kunnen wekken dat men met “intelligente ontwerper” de christelijke God bedoeld. De meeste Amerikaanse darwinisten stellen daarom dat ID een poging is om het creationisme via een achterdeur weer in het Amerikaanse onderwijs systeem te krijgen en dat de ontkenning van de relatie met de christelijke God alleen bedoeld is om de scheiding van kerk en staat in de Verenigde Staten te omzeilen. Ook in Nederland proberen aanhangers van ID deze theorie in het openbare onderwijs te binnen te loodsen. Veel tegenstanders van intelligent design stellen dan ook dat de theorie een goed vermomd creationisme is. Ook stellen ze dat het in wetenschappelijke termen geen theorie genoemd mag worden omdat de enige ondersteuning voor ID uit de religieuze hoek komt, en niet uit die van de biologische wetenschap.


Theïstisch evolutionisme

Een andere theorie die mij erg aanspreekt is het Theïstisch evolutionisme, of evolutionair creationisme. Deze overtuiging gaat er van uit dat alle klassieke religieuze leringen over God en de schepping verenigbaar zijn met de wetenschappelijke theorie van de evolutie. In deze overtuiging is God nog steeds de Schepper maar Zijn scheppingswerk heeft Hij voltrokken door middel van evolutionaire processen. Volgens deze overtuiging heeft God de wereld geschapen en ook het begin van het leven om het daarna volgens zijn natuurwetten te laten evolueren. In deze theorie kan de mensen een afstammeling van een mensaapachtige voorouder zijn, wat uiteindelijk de mens mens maakt, is dat God juist dit wezen heeft uitgekozen voor de schepping van de mens in de vorm van Adam.

Op een bepaald moment besloot God dus de mens te scheppen waar Hij Zich voor het eerst persoonlijk aan openbaarde en die de eersten waren die een relatie konden aangaan met hun Schepper. Een groot pleitbezorger voor deze theorie was professor Jan Lever (1922 – 2010). De gereformeerde Lever was hoogleraar biologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en hij stelde dat God de evolutie weliswaar in gang heeft gezet, maar daarna niet meer ingreep. De evolutie voltrok zich helemaal vanzelf, via toevallige genetische veranderingen en natuurlijke selectie. Daarbij bleef hij zijn hele leven trouw aan God, het goddelijke schuilt wat hem betreft vooral in de verwondering over de schoonheid van de natuur. Hij heeft tijdens zijn leven ook bekende gereformeerde wetenschappers zoals Andries Knevel en de Delftse nanotechnoloog Cees Dekker weten te overtuigen van het Theïstisch evolutionisme.

Zijn laatste boek was: “Een bioloog leest de Bijbel” waarin hij zijn visie op de betekenis van de bijbel (verhalen) zonder terughoudendheid weergeeft. Het geloof kan zeker iets met de evolutietheorie te maken hebben. De evolutietheorie is op sommige punten bewezen, daar kan men niet om heen tenzij men erg gekunstelde tegen theorieën bedenkt. Als we kijken in de bijbel is het ook niet gek om te denken dat er wel een vorm van evolutie geweest kan zijn. Er is soms veel strijd tussen de gelovigen en de evolutionisten. Mensen die een tussenweg zien, kunnen soms onder vuur komen te staan. Bedenk hierbij dat er tot de middeleeuwen veel mensen door de kerk gemarteld en ter dood gebracht zijn om het idee dat de aarde rond is, wat nu alom bewezen en aangenomen is.

Meer levensbeschouwing pagina’s

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *