Wijsheden

Oordeel niet te snel

Inspiring StoriesDit verhaal kreeg ik vele jaren geleden van een Engelse collega, ik heb hier de Nederlandse vertaling geplaatst. Dit verhaal schijnt waar gebeurt te zijn en het geeft aan dat het voor de hand liggende niet altijd de oplossing is, en dat de feiten, hoe ongeloofwaardig ook, nog steeds de feiten zijn.

De auto die niet van valille-ijs hield.

Er werd een klacht ontvangen door de Pontiac afdeling van General Motors: Dit is de tweede keer dat ik u heb geschreven, en ik neem het u niet kwalijk dat u me niet hebt geantwoord, want ik klink een beetje gek, maar het is een feit dat we in onze familie een traditie hebben om ijs te eten als toetje na het avondeten. Het soort ijs varieert elke avond, nadat we hebben gegeten, stemt de hele familie over welk soort ijs we moeten hebben en ik rijd naar de winkel om het te halen. Het is ook een feit dat ik onlangs een nieuwe Pontiac heb gekocht en sindsdien hebben mijn reizen naar de ijswinkel een probleem aan het licht gebracht.

Zie u, elke keer als ik vanille-ijs koop en terugkom uit de winkel, start mijn auto niet. Wanneer ik een ander soort ijs koop, start de auto prima. Ik wil dat u weet dat ik deze vraag serieus neem, hoe gek het ook klinkt: ‘Wat is er aan de hand met een Pontiac waardoor hij niet start als ik vanille-ijs koop, en makkelijk start als ik een ander soort ijs koop?’

De leiding van Pontiac was begrijpelijkerwijs sceptisch over de brief, maar stuurde toch een ingenieur om het te controleren. Deze ingenieur was verrast te worden begroet door een succesvolle, duidelijk goed opgeleide man in een mooie buurt. Hij had afgesproken om de man net na het eten te ontmoeten, dus stapten de twee in de auto en reden naar de ijssalon. Het was vanille-ijs die avond en, ja hoor, toen ze terugkwamen bij de auto, wilde deze niet starten. De ingenieur kwam nog drie avonden terug. De eerste avond kocht de man chocolade ijs en de auto startte. De tweede avond kocht hij aardbei ijs en de auto startte. De derde avond bestelde hij weer vanille-ijs en de auto startte niet.

Nu weigerde de ingenieur, die een logische man was, te geloven dat de auto van deze man allergisch was voor vanille-ijs. Hij regelde daarom dat hij zijn bezoeken zou voortzetten zolang als nodig was om het probleem op te lossen. En daartoe begon hij aantekeningen te maken: hij noteerde allerlei gegevens, tijdstip, soort gasverbruik, tijd om heen en weer te rijden, etc. In korte tijd had hij een idee: de man had minder tijd nodig om vanille-ijs te kopen dan welke andere smaak dan ook. Waarom?

Het antwoord zat in de inrichting van de ijswinkel. Vanille, de meest populaire smaak, zat in een apart bakje aan de voorkant van de winkel om snel op te halen. Alle andere smaken werden achter in de winkel bewaard bij een andere toonbank waar het aanzienlijk langer duurde om de smaak te vinden en bediend te worden. Nu was de vraag voor de monteur waarom de auto niet startte als het minder tijd kostte. Toen tijd het probleem werd en niet het vanille-ijs, kwam de ingenieur snel met het antwoord: dampslot. Het gebeurde elke avond, maar door de extra tijd die nodig was om de andere smaken te krijgen, kon de motor voldoende afkoelen om te starten. Toen de man vanille kreeg, was de motor nog te heet om het dampslot te laten vervliegen. De moraal van dit verhaal: zelfs krankzinnig klinkende problemen zijn soms echt, oordeel niet te snel!

Meer pagina’s met mooie verhalen

Wacht niet op de steen

Inspiring StoriesHet volgende verhaal is een vertaling van een Engels verhaal wat mij zeer aansprak. Een jonge succesvolle manager reed in zijn mooie Jaguar door een straat in een wijk, een beetje te hard want hij had het druk. Hij probeerde wat extra op te letten bij de geparkeerde auto’s omdat er weleens kinderen tussenuit konden komen. Maar toen hij er langs reed, verscheen er geen kind, maar een steen knalde tegen zijn portier. Hij trapte op de rem en rende naar de plek waar de steen gegooid was. Hij was woedend, hij pakte het kind dat er stond, duwde het tegen de auto en schreeuwde waar de jongen in vredesnaam mee bezig was en dat de steen veel schade aan zijn dure auto veroorzaak had.

De jongen keek hem aan en verontschuldigde zich, “Alstublieft meneer, het spijt me maar ik wist echt niet meer wat ik anders moest doen. Ik gooide de steen omdat niemand wilde stoppen” en de tranen liepen van zijn gezicht toen hij naar de plek op de stoep wees. “Dat is mijn broer, hij rolde met zijn rolstoel van de stoeprand en viel eruit, ik kan hem er niet meer in krijgen!”. “Wilt u mij helpen om hem weer in zijn rolstoel te zetten, hij heeft veel pijn en is te zwaar voor mij”. Getroffen door deze woorden, viel de woede weg, slikte de jonge manager even de brok in zijn keel weg en hielp hij de jongen weer in zijn rolstoel. Hij nam zijn dure zakdoek en maakte de wonden van de jongen schoon. Hij inspecteerde de jongen even en zag dat het wel goed zou komen, “Dank u uit de naam van God” zei de jongen in de rolstoel en de jonge welbespraakte manager wist even geen woorden te vinden toen hij de jongen zijn oudere broer weg zag rijden.

Hij liep weer terug naar zijn auto en bekeek zijn deur, de schade was duidelijk zichtbaar, maar hij liet het niet repareren. Hij hield de deuk als waarschuwing, “Ga niet zo snel door het leven dat iemand een steen moet gooien om je aandacht te krijgen”. Het leven geeft ons telkens subtiele boodschappen en maar al te vaak hebben we geen tijd om er naar te luisteren, totdat iemand een steen gooit. (Deze steen kan ook een burn-out, depressie of hartaanval zijn!) Het is onze keuze om te luisteren, of te wachten op de steen.

Meer pagina’s met mooie verhalen

Oude verhalen uit 1940

Voorblad Roomse JeugdTijdschriften speciaal voor de jeugd zijn er al sinds begin van de vorige eeuw. Van mijn vader kreeg ik ooit een set weekbladen genaamd “weekblad voor de Rooms jeugd” uit 1940. De tijdschriften waren gedrukt op het goedkope papier wat men in de tweede wereldoorlog gebruikte en de tijdschriften vielen af en toe bijna uit elkaar. Met een beetje zorg heb ik de bladen wat hersteld en in een ringband map gedaan. Als kind las ik de verhalen van de kabouters Jaap, Joop en Joep en Jan Jokkebrok. Ook stonden er strips in als “12 ambachten, dertien ongelukken” en mooie verhalen uit Nederlands Indië. Sommige verhalen heb ik mijn kinderen zelfs nog voorgelezen maar in die tijd had men nog niet zo’n medelijden met de tere kinderzieltjes en van sommige verhalen konden de kinderen echt niet slapen. Op dit deel van de site wil
ik een deel van dit materiaal in digitale vorm opslaan voor de toekomstige generaties. Ik wens u veel leesplezier en hoop dat alles wat ik hier neerzet ondertussen rechtenvrij is. Vriendelijke groet, Hein Pragt.

Het verhaal van de erfenis

De ErfenisMARINUS was de zoon van een beroemden professor en, zoals het meer gaat met beroemde mensen, hij liet wel veel eer na, maar weinig geld. Daardoor kwam het, dat zijn zoon wel nog zijn studies voor advocaat kon doorzetten, doch dat hem geen geld overbleef om feesten aan te richten of zich fijne en kostbare kleren aan te schaffen. Tot er op een dag een heer bij hem aanbelde met een hoge hoed op en een aktetas onder zijn arm. “Woont hier een zekere, Martijn Klavervier?” vroeg die. “Ja, dat ben ik,” zei de student. “Dan moet ik u zeggen, dat uw oud-oom van moeders kant enige weken geleden in Amerika overleden is en u als eenigen erfgenaam benoemd heeft.” “Dan zal het nog maar de vraag zijn of hij me centen of schulden nalaat,” sprak Martijn slim, zoals het een toekomstigen advocaat past. “Hij laat u ruim 100.000 gulden na, doch heeft er een bepaling bij gemaakt.” “En die is… dat u van elke onnodige uitgave een dubbeltje per gulden aan mij moet afstaan. Als u het daarmee eens bent, kan ik u onmiddellijk het geld ter hand_stellen.”. “Natuurlijk ben ik het daarmee eens,” zei Martijn en zette zijn handtekening onder het document.

de erfenis De notaris telde hem nu het geld uit in bankjes van honderd en vijfhonderd en verliet Martijn na een veelbetekenend: tot weerziens. De student bracht de grootste helft van het geld op de bank en nog dezelfde avond bestelde hij een fijne maaltijd, waarbij hij al zijn vrienden verzocht. Er werd veel gegeten en nog meer gedronken, zodat Martijn niet eens zo heel stevig meer op zijn benen stond, toen hij na afloop van het feest den notaris tegenkwam. “U bent mij drieënzeventig dubbeltjes schuldig,” zei de notaris droog. “Wat? Is eten soms een onnodige uitgave?” “Eten niet, maar wel te veel eten en meer drinken dan men verdragen kan.” Hij heeft gelijk en ten slotte is het niet zo veel, dacht Martijn, terwijl hij betaalde. De volgende dag ging de student naar een kleermaker en liet zich een jas aanmeten. De kleermaker, in de mening, dat de jongeman een stevige, warme winterjas verlangde, liet hem donkere wollen stof zien. “0, neen” zei Martijn, “ik wil een lichte mantel hebben van het fijnste laken, geheel gevoerd met sabelbont en versierd met echt gouden knopen.”

De kleermaker vond het natuurlijk best. Hij maakte de mantel en liet Martijn er flink voor betalen. Dezelfde avond kwam de notaris om zijn dubbeltjes. Martijn kocht ’n groot huis met wel twaalf kamers, meubels van ingelegd palissanderhout, schilderijen met brede, vergulde lijsten en leuningstoelen met rood damast. Na elke aankoop kwam de notaris om dubbeltjes. Martijn was er al zo aan gewend geraakt dat hij zich al niet eens meer afvroeg, of zijn inkopen overbodig waren of niet. Toen hij in ’t grote huis woonde, studeerde hij niet meer maar deed de hele dag niets anders dan eten, drinken, zicht tooien en wandelen. Elke avond nodigde hij vrienden, waarmee hij tot laat ia de nacht kaartspeelde en dobbelde. Slechts een enkele keer won hij enkele dubbeltjes, doch meestal verloor hij niet zo’n klein beetje. Het is dus te begrijpen, dat zijn geld aardig begon te slinken. En nog steeds kwam die vervelende notaris om zijn dubbeltjes.

Na een poosje kreeg hij bericht van de bank, dat zijn kapitaal geheel verteerd was. Geheel van streek liep Martijn naar den notaris. “lk heb geen geld meer. Alles is op,” zei hij hopeloos. “Wat moet ik beginnen?” “Verkoop je huis en je meubels” zei de notaris, “en betaal je schulden. Als je daarna weer bij mij komt, zal ik je een som geld geven, groot genoeg om in een eenvoudig huisje te wonen en je studie voort te zetten.” “0, wat bent u goed, mijnheer de notaris!” riep Martijn. “Geen vleitaal, alsjeblieft,” sprak deze. “Al de dubbeltjes, die je me bij je onnodige uitgaven hebt afgestaan, heb ik voor je opgespaard en die geef ik je nu terug om opnieuw te beginnen. Ik hoop, dat je hebt ingezien, dat bijna al je uitgaven overbodig waren. Een mens heeft genoeg aan datgene, wat hij voor zijn noodzakelijk levensonderhoud nodig heeft.” Martijn deed, wat de notaris hem gezegd had. Hij onthield de les en leefde voortaan als een eenvoudig en tevreden man.

Abdoel en zijn vrienden

AbdoelIn de buurt van Bojolali leefde eens een kleine jongen, die Abdoel heette. Zijn moeder noemde hem Doel en zo noemden hem ook de andere, mensen uit ’t dorp. Doel hielp z’n moeder goed. Ze was niet vlug ter been meer, omdat ze eens bij een aardbeving een groot stuk rotsblok op haar voet had gekregen. Die voet deed nog steeds pijn, wat de doekoen er ook aan deed! De doekoen was een oude vrouw, een soort ,kruidenvrouwtje” zou men kunnen zeggen. Ze beweerde wel honderd jaar te zijn en eigenlijk kon de doekoen alles! Alleen de voet van ma Abdoel beter maken kon ze niet!

Elke morgen zocht Doel houtjes, om ’t vuur aan te maken in de kleine aarden oven, zodat ma Abdoel de rijst kon opzetten. Daarna ging Doel water halen uit de put en veegde ’t voorerfje aan. Dan ging hij naar ’t huis van ’t dorpshoofd en wiedde in diens tuin het onkruid. het verhaal van abdoel en zijn vrienden “Je zult zien, uit Si Doel groeit wat goeds, hij zal ’t nog eens ver brengen”, zei de doekoen vaak, wanneer Doel voor haar de geneeskrachtige kruiden uit ’t bos haalde. Op een dag klaagde ma Abdoel weer eens erg over haar pijnlijke voet. “In Midden-java woont een knappe doekoen, maar daarheen te gaan en bij haar de kruiden te halen kost veel geld!” Doel vond dit allemaal erg akelig en hij zei: “Ik ga vandaag op zoek naar werk. Iedereen zal ik vragen of hij niet een kleinen Jongen nodig heeft, die het een en ander voor hem kan opknappen. Tot zelfs naar den rijksbestuurder en naar den sultan zal ik gaan.” Zijn moeder schudde ’t hoofd, maar ze deed wat rijst in gevlochten zakjes van pandanbladeren en zei: “Deze katoepats zijn zo voedzaam, dat je aan één per dag genoeg hebt.” Doel nam zijn kapmes mee, bond de zakjes rijst om z’n middel en ging op weg. Er waren genoeg mensen die wel wilden, dat hij voor hen werkte, maar de een betaalde met een karige maaltijd en de ander gaf voor een hele dag werk slechts twee en een halve eent loon. “Op deze manier krijg ik nooit genoeg geld bij elkaar om mijn moeder te helpen,” dacht Doel en hij ging weer verder.

Toen zijn katoepats bijna op waren, kwam hij in de nabijheid van een dorp. Hij zette zich neer onder een jonge rubberboom en begon erover na te denken, hoe hij in de kortst mogelijke tijd rijk kon worden! Plotseling hoorde hij vlak bij zich een zacht gepiep en daar ontdekte hij een klein veldmuisje, dat zenuwachtig heen en weer rende tussen de wortels van de rubberboom. Uit een gat in de grond kroop een slang, die het muisje nazette. ’t Monster was zeker van plan ’t arme, sidderende diertje op te eten! Doel ving de veldmuis en met ’n welgemikte slag van z’n kapmes doodde hij de slang. “0, dank je wel!” riep ’t muisje uit. “Die lelijke slang heeft mijn hele familie al verzwolgen en nu was ik aan de beurt!” “Neem wat van mijn katoepat,” zei Doel, “en vertel me eens waar ik werk kan vinden, waarvan ik snel rijk word!” “Dat is lastig,” zei de muis met z’n mond vol rijst. “Maar ik wil je reiskameraad zijn. Wie weet, hoe ik je nog van dienst kan zijn!”

Abdoel begon te lachen, maar toch stemde hij toe. Net wilde hij opstaan om verder te gaan, toen een djalak, een zwarte vogel met gele snavel en gele poten, luid tjetterend tussen de wortels van de rubberboom heen en weer hupte. “Ha, daar ligt die lelijke eierendief!” schetterde de vogel. ,Mijn eieren roofde ’t monster en mijn vrouwtje verslond het met huid en haar!” Hij pikte nijdig en opgewonden naar de dode slang. “Dengene, die dit harteloze wezen doodde, zal ik voor eeuwig dankbaar zijn!” “Diegene ben ik!” zei Doel. Die djalak zette zich op z’n schouder en vroeg: “Mag ik bij ic in dienst treden, kleine vreemdeling?” “Goed”, zei Doel, “maar vertel me eerst eens waar ik werk kan vinden, waarvan ik snel rijk word. Mijn zieke moeder heeft geld nodig.” “Tjep, tjelioep,” zong de djalak, “ga mee naar de kraton, ’t paleis van den sultan. Daar is altijd wel iets te doen!” In de kraton was alles in rep en roer en hierdoor merkten de poortwachters niet dadelijk, dat er een kleine jongen met een djalak op z’n schouder en een grijs veldmuisje, dat achter hem aan trippelde, de tuin van de kraton binnensloop.

De kostbare haarspeld van de prinses was spoorloos verdwenen! Ontroostbaar was de prinses en de slavinnen besprenkelden haar hoofdje met bloemenwater om haar te kalmeren en een oude dienaar wuifde met een grote waaier van witte pauwenveren haar koelte toe. “Wie de haarspeld van mijn dochter vindt, zal ik belonen!” riep de oude sultan uit. Het was een wonderlijke haarspeld. Men kon, wanneer men ’t ding in ’t haar stak, een wens doen. Wanneer het een goede wens was, ging die altijd in vervulling! Een der stenen was wat los gaan zitten en de goudsmid zou deze steen vast zetten. Maar in plaats van het sieraad terug te brengen, was hij ermee verdwenen!

Abdoel ging naar den sultan toe, boog heel diep, totdat z’n voorhoofd de grond raakte en zei, dat hij de haarspeld zou gaan zoeken. “Wanneer je de speld van de prinses niet terugbrengt, laat ik je onthoofden,” zei de sultan bars. “Het is reeds een grote brutaliteit, mijn kamer ongevraagd binnen te komen.” Doel vroeg, voor onderweg, een paar katoepats mee, de voedzame rijst in korfjes van gevlochten pandanblad en toog op weg. Buiten de kratonmuur gekomen, ging hij onder een hoge koningspalm zitten. Die djalak vloog tot in ’t topje van de palm en riep uit: “lk zie daar iemand in een uitgeholde boomstam de zee oversteken, naar ’t land aan de overzijde. “Kom muisje ga mee! We zullen eens kijken waarom die man zo’n haast heeft!” Misschien is ’t de goudsmid wel” riep de muis. “Ik heb geen uitgeholde boomstam om over te steken naar ’t land aan de overzijde!” zei Doel. Die muis en de djalak gingen nu naar ’t strand en onversaagd zwom ’t muisje door de branding en tussen de scherpe koraalriffen door, tot het de tot het de overzijde bereikte.

De djalak vloog elk huis binnen en de muis zocht onder de baleh-baleh, de rustbanken van de mensen; knaagde aan kasten en kisten, tot ze eindelijk in een prachtig groot huis kwamen waar de baleh-baleh van ebbenhout waren en de matten op de vloer met goud en zilver doorweven waren. Op een prachtige eetmat stonden kunstig gedreven schalen van goud. In een klein kistje, dat zich weer in ’n grotere kist bevond, ontdekte de muis de haarspeld van de prinses. “Drie steentjes links, drie steentjes rechts en een bloedrode robijn in ’t midden,” mompelde de veldmuis bij zichzelf, “dat moet die speld van de prinses zijn.” “Laat mij de haarspeld dragen!” riep de djalak uit. “Dan wordt ’t sieraad niet nat, want ik vlieg en jij moet zwemmem!” “Goed”, zei de muis en weer wierp hij zich moedig in de branding. Al gauw was hij midden in zee. Die djalak vloog boven hem. Doch de gulzige vogel had te veel gesnoept uit de gouden en zilveren schalen en hierdoor kreeg hij opeens de hik. Hup, daar viel de speld uit z’n snavel, in zee! De muis zag ’t bijtijds. Hij dook de speld na en bracht die toen behouden aan !and. Toen ze beide op het strand stonden, zei de djalak “je ziet er onoogelijk uit. Je haren plakken van ’t zeewater aan elkaar.Geef mij de speld! 1k zal die aan onzen jongen meester overhandigen.”

“Goed”, zei de muis. Die djalak hupte voor ’t muisje uit en daar zag hij een heerlijke mangavrucht liggen. Opeens had hij er grote trek in. Hij sperde z’n bek wijd open en meteen viel de speld eruit en gleed ongelukkigwijze in een spleet in de grond. Daar waar de manga lag, was veel vermolmd hout. Klimplanten groeiden door elkaar en bedekten de spleet in de bodem. Het slimme muisje zocht eerst tussen de planten en toen groef het in de aarde en eindelijk vond het ’t kleinood! Onderwijl sprong en hupte de djalak in ’t rond en schreeuwde: “Zoek goed, mijn vriend; anders is ’t jouw schuld, dat onze meester z’n hoofd verliest!”

Na een tijdje kwam de muis gelukkig met de haarspeld te voorschijn. “Maar nu breng ik ’t ding aan Abdoel,” zei ’t diertje en rende meteen weg. Toen Doel met de kostbare haarspeld voor den sultan kwam, was deze, evenals zijn dochter, zeer verheugd. Doel mocht als beloning vragen wat hij wilde. “Geef mij zoveel geld mee, o grote sultan, dat mijn moeder geneesmiddelen kan kopen en haar leven lang niet meer behoeft te werken, want ze heeft een zieke voet.” De sultan begon te lachen en zei: “je bent een goede zoon. Abdoel. Ik zal je moeder hierheen laten komen. Zes slaven zullen haar in een draagstoel hierheen dragen. Ze kan bij ons in de kraton komen wonen. Daar ik geen zoon heb, wil ik jou als zoon aannemen.” Doel boog driemaal met z’n voorhoofd tot op de grond en zei: “Zo zal het dan zijn, mijn heer en gebieder, o, grote wijze sultan. Doch één ding wilde ik nog vragen. Stuur de poortwachters weg. Zij hebben mij de haarspeld van de prinses willen afnemen. Zij wilden laten voorkomen, dat zij die gevonden hadden. Maar mijn vriend de djalak pikte hen in ’t gezicht en mijn trouwe vriend de veldmuis knabbelde aan hun tenen, totdat ze schreeuwend heen en weer sprongen. Hierdoor kon ik ongehinderd de kratonpoort binnengaan.”

De sultan liet nu onmiddellijk de poortwachters wegsturen en Doel’s moeder had verder een onbekommerde oude dag. Abdoel zelf volgde later den sultan op en trouwde met de prinses. En de djalak en de muis? Nu, de djalak maakte een mooi nest in de nootmuskaatboom die stond in de tuinen van de kraton en de kleine dappere veldmuis maakte zich een gezellig holletje ergens in de paardenstallen van den sultan.

Verhaal over de tijger

De TijgerToen Kees Verhey op school vertelde, dat hij naar Indië ging (zijn vader had daar een betrekking gekregen), waren er wel enige jongens jaloers. Die Kees had me ook een manier van vertellen. Toen er een van zijn kameraden vroeg “Kees, is ’t daar erg warm?” antwoordde hij: “warm?, als je daar een ijswafel koopt, moet je ‘m direct helemaal in je mond steken, anders houd je water in je handen! Als ik je nou vertel, dat de kokosnoten openbarsten van de hitte!” “Da’s gek, Kees!” meende er een, “want als je ze hier koopt, zijn ze nog dicht!” Maar Kees ging verder. “Je ziet daar de tijgers nog op straat lopen, en daar wandel je gewoon tussen in!” Dat vonden ze toch een beetje al te bar. Maar Kees liet zich niet uit het veld slaan. Wijdbeens stond hij voor een groep jongens. “Ik zal je wel een paar foto’s sturen uit Indië, als ik er een paar aan ’t lijntje heb. Ik ben niet bang voor die beesten!” Hij was in Indië, de voorgalerij van het huis, waar Kees woonde, lag heet in de zon. De palmen lieten lusteloos de bladeren hangen, de weg lag stil en stoffig.

het verhaal van de tijger Vader was op kantoor, moeder was bezig in huis. Zij had het druk met koffers uitpakken en alles te regelen. Enkele bedienden liepen heen en weer. Grappig, je hoorde ze niet aankomen op d’r blote voeten. Ze stonden ineens voor je, en vroegen je dan iets, waar je niets van verstond. Dat zou over een poosje wel anders zijn. Hij kende al een paar namen. Djako was de “huisjongen”, die kleine werkjes in huis te doen had, en boodschappen deed. Sarina was, wat wij hier een dienstmeisje zouden noemen, en “Kokkie”, wel dat was “Kokkie”, de keukenmeid. Wat die al brouwde in d’r· keuken, daar had je geen begrip van! Maar ’t was lekker, dat was zeker! Ze kon bar lelijk kijken, als je eens in de pannen wilde neuzen! Dan trok ze zulke grimassen, dat je vanzelf wegging! Dan was ’t met Djako een beetje anders! Hij was een jongen van een jaar of veertien, een jaar of drie ouder dan Kees. Kees had hem gisteren voor ’t eerst ontmoet, eu al dadelijk hadden ze tegen elkaar gelachen. “Sinjo” had Djako tegen hem gezegd, wat zoveel betekent als “jongeheer”, terwijl zijn vader met “toean” werd aangesproken. Ah, daar ging Djako! “Warm he, Djako?” Djako lachte maar eens, hij verstond die rare Hollandse woorden niet, maar Kees had zin om eens te praten. ’t Was niets voor hem om alleen maar te kijken, ofschoon alles nieuw voor hem was.

“Zeg, Djako, zullen we eens wat gaan spelen?” Hij dacht er niet bij na, dat de huisjongen zijn werk had, en geen tijd had om spelletjes te doen. “Sinjo?” vroeg Djako, die van de hele vraag niets begrepen had. Kees keek peinzend naar hem. Lastig ook, dat hij geen Maleis kende. Maar hij moest er toch iets op vinden. Hij had nu eenmaal zin om iets te doen. Hij wees op een palmboom, waaraan hoog in de kruin een tros kokosnoten hing. “Zu11en we er een paar plukken, Djako?” Djako grijnsde. Een rij hagelwitte tanden kwam te voorschijn tussen de lippen. Hij wees op zijn blote voeten en toen op de schoenen van Kees en babbelde onderwijl een hele hoop. “Al ga ik op mijn kop staan,” zei Kees, “ik versta er geen aap van.” Hij wees weer op de boom. “Zul1en we er in klimmen?” En meteen zat hij al een eindje omhoog, zoals de HolIandse jongens dat doen.

Maar toen had je Djako moeten horen! Hij wist niet wat ie zag, en schaterde van ’t lachen. Verbouwereerd liet Kees zich weer zakken, om dan verwonderd naar Djako te kijken. Die pakte de stam met beide handen vast en liep zo tegen de boom op. “Dat moet je meemaken” zei Kees, “zoiets heb ik nog nooit gezien.” Vlug als een aap klom Djako naar boven, maar Kees ’m achterna. Hij trok zijn schoenen en kousen uit en probeerde de Javaanse jongen na te doen. Hij bracht ’t niet hoger dan tot een halve meter van de grond. Hij keek nog eens naar Djako. Die klemde zijn voeten om de stam, zijn tenen bogen mee en heel zijn soepel lichaam. veerde met de vlugge bewegingen van handen en voeten. In enkele minuten zat hij boven in de top en schreeuwde triomfantelijk naar Kees, die nog steeds verwoede pogingen deed, zijn voorganger te volgen. Toen gaf hij ’t maar op en lachte hartelijk met Djako mee. Even, een waarschuwing en suizend viel een kokosnoot langs de gladde Stam, vlak voor Kees z’n voeten neer. En nog een, en nog een. “Houd maar op,” riep Kees, “er zijn er genoeg! Maar over een paar dagen doe ik ’t zelf!” Hij wachtte tot Djako beneden was. Samen liepen ze terug naar huis, en net wilde Kees naar binnen stappen om de kokosnoten aan moeder te laten zien of …. met een harde gil liep hij weer het erf op, terwijl zijn ogen groot werden van angst. Hij voelde met zijn handen aan zijn schouders. Terwijl hij zo kalm naast Djako voort liep, had hij plotseling iets zwaars gevoeld. Iets dat op zijn rug sprong, en langs z’n nek kriebelde.

En nu voelde hij met zijn handen twee harige poten en een warme adem streek langs zijn hals en hoofd. Hij begon te rennen, terwijl hij probeerde het onbekende, dat zich aan hem vastgeklampt had, af te werpen. Maar het dier, of wat het dan ook was, klampte zich voortdurend vaster aan zijn kleren. Hij voelde scherpe nagels, die langs zijn vel gleden. Het angstzweet brak hem uit. “Een tijger,” riep hij, “een tijger! Moeder! Moeder! Djako! Help me! Hij wil me opeten!” Hij liep terug naar Djako. In doodsangst. Het zweet droop van zijn gezicht, terwijl hij alle mogelijke moeite deed, het dier van zich af te schudden. En Djako? Djako lachte. In zijn angst hoorde Kees het nog duidelijk. “Help me, Djako! Maak hem dood!” Toen vond Djako het genoeg. Hij liep snel naar Kees toe en nam het dier van zijn schouders. Kees klappertandde, maar kon toch niet nalaten, even te kijken naar “de tijger”. En wat zag hij? Een klein aapje, zoals er zoveel in Indië zijn, en die als huisdier gehouden worden. Een onschuldig diertje, dat op zijn manier kennis wilde maken met “sinjo” Kees! Diezelfde avond hoorde hij, dat het diertje van de administrateur was. Het liep altijd vrij over de weg en was goede vrienden met iedereen. Maar Kees moest die avond toch nog even denken aan zijn vriendjes in Holland, wie hij een foto zou sturen van de tijgers, als ie ze aan de lijn had!

Het verhaal van de uitvinder

De UitvinderGeertruida! Geertruida! “Ja, hier ben ik al”, hijgde Geertruida, terwijl zij haar natte handen aan een punt van haar schort afdroogde. “Vrouw, ik heb het gevonden! Ik ben de uitvinder van de radiotoekomsttelevisie.” “Nou moet je niet vloeken, Bertus, Zeg me liever, wat er met die uitvinding is.” “Dat is juist de uitvinding, mens, je kan je toekomst op het doek zien. Ga hier maar eens zitten.” “Eventjes dan, want mijn boontjes staan op het vuur.” “Zie je dit toeste1?” “Toeste1? ’t Is een gewoon kissie met een handdoek er voor,” zo betitelde vrouw Pimme de uitvinding, van haar man.

“Hier, zet nu de koptelefoon op, dan zal ik je in het kort de werking van mijn radiotoekomsttelevisie vertellen, de electrische draden, die van de zetel van het verstand naar het toestel lopen geven op het witte doek een beeld van een bepaald moment in de toekomst.” “A1s ik het wel heb, dus een soort van waarzegster” “Niet· zulke minderwaardige vergelijkingen, alsjeblieft! Om je een voorbeeld te geven: je zou graag willen weten, hoe het bezoek, dat je Zondag bij nicht Philomeen wilt maken, zal aflopen.” “]a, ik zou wel eens willen weten, of ze het nog eens waagt, haar neus in mijn zaken te steken.” “Nou, ga zitten en denk aan nicht Philomeen, terwijl je naar het witte doek kijkt” Op het scherm kwamen twee vrouwen, die elkander in het haar vlogen en met haarspelden bewerkten. “En wat zeg je ervan, is het geen .wonder?” vroeg Bertus. “Een wonder? ’t is een heks, zeg ik je, om mij zo te willen toetakelen, ik zal er wel voor oppassen, om naar haar toe te gaan.” “Mooi zo, maar wat zeg je van mijn uitvinding?” “Reusachtig, dat zeg ik, zo’n ding is in staat, om ’n mens van veel terug te houden.” “O, zo, en daarom wil ik mijn uitvinding ten dienste stellen van de ongelukkige maatschappij; ik wil er mee naar de stad gaan en de mensen laten zien, waar ze al niet toe kunnen komen, als ze aan hun slechte voornemens toegeven.” “Als je er maar geen narigheid mee krijgt, man!” “Wat narigheid!” stoof Bertus op, maar Geertruida hoorde hem al niet meer, want de lucht van aangebrande boontjes had haar naar de keuken teruggeroepen.

het verhaal van de uitvinder De volgende morgen nam de uitvinder van de radiotoekomsttelevisie, met in de éne hand zijn toestel en in de andere een valiesje, de trein naar de stad. De hele dag liep hij rond, om iemand te vinden, dien hij geschikt vond, om er zijn uitvinding op toe te passen. De meesten hadden te veel haast en die geen haast hadden, waren te gemoedelijk, om zich met ernstige vraagstukken bezig te houden. Hij moest mensen hebben, die met plannen rondliepen, die ergens mee in de knoop zaten, die het met zichzelf niet eens waren. In de havenwijk bijvoorbeeld, waar bandieten en schurken huisden. Tegen het vallen van de avond ging Bertus dus de havenwijk in en kreeg al gauw ’n paar tamelijk ongure typen in het oog. Ze stonden in de schaduw van een laag muurtje met elkaar te fluisteren. Om te horen, wat zij zoal zeiden, deed Bertus, of zijn schoen was losgeraakt en terwijl hij zich bukte, ving hij de volgende woorden op. “Vannacht, een moeilijk zaakje, miljoentjes te halen, de handelsbank, twaalf uur de beste tijd.

Dat was nu juist een stelletje geknipt voor de uitvinding. Bertus richtte zich op en zei beleefd: “Goeie avond, heren, mag ik zo vrij zijn u mijn uitvinding te tonen?” “Wat uitvinding?” “De radiotoekomsttelevisie, die u zal tonen, of uw plannen zullen slagen, ja of neen. En alles gratis.” “Nou, kom dan maar op met je uitvinding, maar ik waarschuw je, ons niet voor de gek te houdenl.” “Geen sprake van, heren. Hier, zet u de koptelefoon maar open kijkt u aandachtig naar het witte doek.” Nauwelijks had een der mannen aan dit verzoek voldaan, of hij riep uit: “Wel, heb je ooit van je leven! Daar zie ik mezelf tussen twee agenten weggeleid worden!” “En ik dan,” riep de ander even later, “ze sleuren mij regelrecht de gevangenis in. Nou, professor, we zullen voor vannacht maar van ons plan afzien, want de politie schijnt lont te ruiken. Kom morgenavond maar weer hier, bij de kromme lantaarn, dan zullen we eens kijken of we een betere kans hebben.” Bertus straalde van vreugde, dat zijn radiotoekomsttelevisietoestel zo goed werkte.

Hij zocht een hotel op om te overnachten en sliep rustig tot in de late morgen, toen de ochtend bladen en de radio omroepers al verteld hadden, dat er die nacht bij de Handelsbank was ingebroken en de dieven er met de buit vandoor waren gegaan. Bertus Pimme bracht die dag door op een bank in het stadspark, terwijl hij zich overgaf aan allerlei luchtkastelen in verband met zijn uitvinding. Licht als een veertje begaf hij zich ’s avonds, volgens de afspraak, naar de kromme lantaarnpaal. De twee mannen stonden er al. “Zo,” zeiden ze, “daar heb je den profeet, die brood eet.” “Wat zegt u?” “Wat, begrijp je dat niet? Hou nou maar op met je huichelpraatjes. Net of jij niet onder één hoedje gespeeld, hebt met onze tegenstanders, die de bank bestolen hebben en er van door zijn. Heb jij ons soms die poets niet gebakken met je radiotoekomsttelevisie? Maar nou zullen wij jou de huid eens wassen, mannetje.” Toen Bertus Pimme een week later uit het ziekenhuis ontslagen werd en weer naar huis ging, kon hij maar niet aan zijn vrouw vertellen, hoe alles gegaan was. Hij wist alleen, dat ’n paar agenten hem ’s avonds bewusteloos, met een blauw oog en een bloedneus bij een kromme lantaarn hadden gevonden. Het radiotoekomsttelevisietoestel borg hij in de kast, want “de mensen kunnen er nog niet bij”, zei hij.

Poengoet en de Kokosnoot

VertellingenoostDaar was eens een kleine jongen, die geen ouders meer had. Een boze buurvrouw, stopte hem in een meloen en gooide die in zee. Misschien pikken vissers hem wel op, dan heb ik geen last meer van ’t kind, dacht ze! De haaien hadden gelukkig geen belangstelling voor de meloen en lieten die met rust. De vissers zeiden: “Daar drijft een meloen. ’t Zeewater zal de vrucht oneetbaar hebben gemaakt,” en ze lieten eveneens de meloen met rust. Met de golfstroom dreef de vrucht, waarin de kleine jongen lag te slapen, een heel eind weg. Na drie dagen en nachten spoelde de meloen aan op een klein eiland. Het jongetje, dat al die dagen slechts van ’t vruchtvlees van de meloen gegeten had, kroop te voorschijn. Hij ging in ’t warme zand zitten en begon met schelpjes te spelen. Na een tijdje begon hij te huilen, want hij kreeg dorst. De meloen was leeggegeten.

het verhaal van Poengoet en de Kokosnoot Een oud vrouwtje, dat langs ’t strand naar krabben en zee-egels zocht, vond ’t kind en nam ’t mee. Ze bracht ’t schreiende jongetje in haar hut en gaf ’t maismeelpap en bananenmoes te eten. Het vrouwtje, Má Isa genaamd, was erg blij dat ze nu een jongetje had, waar ze voor zorgen kon. Ze noemde ’t jongetje Poengoet, wat “vondeling” betekent. Poengoet groeide voorspoedig op. Hij at maiskoeken en bananenmoes en soms ’n gedroogd stukje vis. Al gauw kon hij ’t vrouwtje helpen en toen hij groter en sterker werd, wiedde hij voor haar het lapje grond, waar ze mais en groente kweekte. De eilandbewoners waren zeer arm. De bodem van ’t eiland was rotsachtig en hard. “We kunnen geen handél drijven met de andere eilandbewoners, want hoe weinig wil er hier groeien,” zeiden de mensen. “We hebben zelf nauwelijks te eten en nu heeft Má Isa er nog ’n kind bij aangenomen!” “’t Kind werd mij door den groten zeegeest zelf toegezonden,” zei Má Isa. “Het zal ons eerder geluk dan nadeel brengen! Wacht maar tot het groter is.

Op een dag liep Poengoet langs ’t strand. Daar zag hij een reusachtig grote, geelgroene vrucht in de golven drijven. “Is dat ’t hoofd van iemand die aan ’t baden is,” dacht hij, “of is ’t een schildpad?” Nieuwsgierig liep Poengoet ’t water in en bij ’t steeltje haalde hij de vrucht uit de golven. “Ai, ’t is geen mensenhoofd en ’t is geen schi1dpad,” riep hij uit. Hij rende ’t strand op en ging onder ’n plonka boom zitten, die tot vlak aan zee groeide. Hier bekeek hij de vreemde vrucht van alle kanten. Een kleine groene papegaai, die in de plonka boom zat, riep naar beneden. “Poengoet, schil de vrucht, en drink de melk eruit!” Poengoet greep z’n kapmes en wilde de vrucht schillen maar toen bedacht hij zich. “Als dit een vrucht is, dan kan ik het zaad er uit planten,” zei hij bij zichzelf. “Ontspruit het zaad, dan heb ik later niet één, maar vele van deze vreemde vruchten”. Hij groef een gat in de grond en stopte z’n vondst daarin.

Niet lang daarna verscheen er al een jonge loot en na korte tijd reeds groeide er uit de vrucht een hoge slanke palmboom. De eilandbewoners kwamen kijken. Ze zeiden: “Wat een eigenaardige boom, zo zonder takken, met alleen maar een bladerenkroon!” Er kwamen vruchten aan de palmboom. Poengoet klom naar boven langs de gladde stam en plukte enkele klappers (kokosnoten). “P1uk de klapper, splijt die en drink de melk eruit!” riep de kleine groene papegaai weer. Poengoet deed ’t. De kokosmelk smaakte heerlijk en ’t vruchtvlees was sappig en zoet! Al gauw was ’t hele eiland langs de kust begroeid met klapperbomen. Van de bladvezels maakte men bezems en van ’t blad zelf dakbedekking voor de huizen. Men perste olie uit de noot en van de harde notenbast maakte men allerhande gebruiksvoorwerpen.

Toen laadde Poeugoet een uitgeholde boomstam met kokosnoten, olie en gedroogde stukjes kokos. Hij pagaaide naar de omliggende eilanden. Ja, tot zelfs naar ’t vasteland ging hij. Poengoet ruilde zijn waar in tegen verschillende dingen, die bij dacht, dat men op ’t eiland nodig zou kunnen hebben. Voor de ‘oude Má Isa nam hij een serie gouden muntjes mee, die ze als broche op haar baadje zou kunnen dragen. Van nu af aan ontstond er een drukke handel tussen de verschillende eilanden en ’t vasteland. “Heb ik geen gelijk gehad?” riep Má Isa uit. “Het geschenk van den groten zeegeest heeft ons geluk aangebracht!” Uit dankbaarheid werpen de eiland bewoners ieder jaar tien van de mooiste klappers in zee, als geschenk aan de geest van de zee. Op ’t eiland heerst geen armoede meer. (A.L.C.)

Meer pagina’s met mooie verhalen

Short inspiring moral stories

I really like short inspiring stories, most of these stories teach us an important fact of life. On this page is a collection of some inspiring stories and poems that I have collected over the years. Most of the stories are public domain, they are very old and the origin is sometimes not clear. Some of the stories are originally English and some of these stories I have translated from Dutch to English. Read these short stories and let them amuse you, lighten up your day or give you something to think about. Regards, Hein Pragt

A story about trust.

(By: Unknown, translation: Hein Pragt)

A baker and a farmer had an agreement, the baker got butter from the farmer and the farmer got bread from the baker. After a while the baker noticed that the pieces of butter from the farmer, that should weigh three pounds, became lighter and his scales agreed with him. He got angry and went to court to complained about his butter supplier. “The baker claims your pieces of butter do not have the required weight” the judge said to the farmer, “this piece of butter should weigh three pounds, but it weighs much less.”

“That’s impossible, Mr. Judge” the the farmer said, “I check the weight every time.” The judge than said: “Maybe your weights are incorrect!”. The farmer replied in dumb amazement: “My weights? I do not have any weights, I never use weights.” The judge replied: “So if you do not have weights, how do you check the weight of the butter?”. The farmer said: “Quite simply, I get my bread from the baker and he gets butter from me. A loaf of bread weighs three pounds so put my butter on the left scale and a bread on the right side!”

Trying

(By: Unknown, translation: Hein Pragt)

A guru advised his students to meditate three times a day. Most of his students watched him with some burdened ands most of their comments were almost identical: “I will try.” The guru nodded wisely and while he walked back to his seat, he dropped the book he had under his arm and it fell to the floor. He turned around, bent over, reached for the book, but could not get it. Time after time he grabbed but could not get the book. His students looked at him in amazement. “You try to pick it up,” he said to one of the students. The student walked to the book, bent over, picked up the book and handed it to his guru. The guru hit the book out of his hands, back to the ground and said: “I did not ask you to pick the book up, I only asked you to try.”.

God’s lesson

(By: Unknown, translation: Hein Pragt)

One day a man had a conversation with God and said: “Dear God, I would like to know what heaven and hell are like?” God led the man to two doors, he opened the first one and let the man look inside. In the room there was a large round table and in the middle of the table was a large pot of stew that smelled delicious. However, the people around the table were thin and sickly, and they seemed to be very hungry. Then te man noticed they had very long spoons tied to there hands, it was possible for everyone to reach out and get the food from the pan, but because the spoons were longer than their arms, they could not bring the spoons to their mouths. The man shuddered at the sight of their misery and suffering. God said, “Now you have seen hell.” and they went to the next room. God opened the door and the room was exactly the same as the first one, there was also a large round table in the middle of the room containing a large pot of stew. The people had exactly the same long spoons attached to their arms, but these people were well nourished and healthy. They had fun and were laughing and talking with each other. The man said, “I do not get it, I do not get it!” God said: “It’s pretty simple, you only need to know one thing. You see, they have learned to feed each other, while the greedy people ony think of themselves.”

The Fairy and the three wishes

(By: Unknown, translation: Hein Pragt)

A fairy tells a woman that gets three wishes and every day one wish will come true. “But remember” the fairy says “your husband will get the same in tenfold!” The woman replies: “No problem, so my husband gets all I get in tenfold, then I wish that I’m madly in love with my husband.” The next day the fairy returns for the next wish, but the curtains are closed and the fairy must wait a long time for the door to open afer she knocks. Finally, the woman appears in the doorway, a sheet hastily folded around her, her hair lose, her yes shining and cheeks blushing. “What’s your second wish?” the fairy says, but the woman ony says “Oh it’s you, fairy, thank you so much, it’s fantastic! I do not have any other wishes” and she wanted to go back inside the house. The fairy protests and says: “What am I supposed to do with the other wishes?” and the woman replies: “give them to other women,” as she quickly went back inside the house.

Nothing is more important

(By: Unknown)

I sat next to the bed of old man, a friend for over twenty years, and held his hand. Hal was dying, we both knew these next few days would be his last. We spent time reminiscing about his long and fruitful career as a church pastor and we talked about old friends. We chatted about his family. And I listened as he offered sage wisdom and advice to a member of a “younger generation.” At a lull in the conversation, Hal seemed to carefully consider what he was about to say next. Then he squeezed my hand, gazed intently into my eyes and whispered, just loud enough for me to hear, “Nothing is more important than relationships.” I knew that this was somehow near the pinnacle of his life’s learnings. As he considered all of his experiences, personal, professional, spiritual and family, this one ultimate observation surfaced above the rest: “Nothing is more important than relationships.”

“Don’t get overly caught up in your career,” he seemed to be saying to me. “Likewise, don’t use people in order to achieve your goals, then throw them away. No project, no program, no task should be pursued at the expense of friends and family. Remember,” I heard him saying, as clearly as if he were speaking the words, “that in the end, only your relationships will truly matter. Tend them well.” Writer Og Mandino puts it this way: “Beginning today,” he said, “treat everyone you meet as if he or she were going to be dead by midnight. Extend to them all the care, kindness, and understanding you can muster, and do so with no thought of any reward. Your life will never be the same again.” At the end of a long life, my friend Hal would have agreed.

They ran trough the rain believing

(By: Bob Perks)

She had been shopping with her Mom in Wal-Mart. She must have been 6 years old, this beautiful brown haired, freckle-faced image of innocence. It was pouring outside. The kind of rain that gushes over the tops of rain gutters, so much in a hurry to hit the earth, it had no time to flow down the spout. Drains in the nearby parking lot were filled to capacity and some were blocked so that huge puddles laced around parked cars. We all stood there under the awning and just inside the door of the Wal-Mart. We waited, some patiently, others irritated… because nature messed up their hurried day. I am always mesmerized by rainfall. I get lost in the sound and sight of the heavens washing away the dirt and dust of the world. Memories of running, splashing so carefree as a child come pouring in as a welcome reprieve from the worries of my day. Oh to be young again………..

Her voice was so sweet as it broke the hypnotic trance we were all caught in. “Mom, let’s run through the rain,” she said. “What?” Mom asked. “Let’s run through the rain!” she repeated. “No, honey. We’ll wait until it slows down a bit.” Mom replied. This young child waited about another minute and repeated “Mom, Let’s run through the rain.” “We’ll get soaked if we do,” Mom said. “No, we won’t, Mom, remember what you said this morning,” the young girl said as she tugged at her mom’s arm. “This morning, when did I say we could run through the rain and not get wet?”. “Don’t you remember? When you were talking to Daddy about his cancer, you said, “If God can get us through this, He can get us through anything!”

The entire crowd stopped dead silent. I swear you couldn’t hear anything but the rain. We all stood silently. No one came or left in the next few minutes. Her Mom paused and thought for a moment about what she would say. Now some would laugh it off and scold her for being silly. Some might even ignore what was said. But this was a moment of affirmation in a young child’s life. A time when innocent trust can be nurtured so that it will bloom into faith. “Honey, you are absolutely right, let’s run through the rain. If God let’s us get wet, well maybe we just needed washing.” Then off they ran.

We all stood watching, smiling and laughing as they darted past the cars and puddles. They held their shopping bags over their heads just in case, they got soaked. They were followed by a few who screamed and laughed like children all the way to their cars. I want to believe that some where down the road in life, this Mom will find herself reflecting back on moments they spent together, captured like pictures in the scrapbook of her cherished memories. Maybe when she watches proudly as her daughter graduates or as her Daddy walks her down the aisle on her wedding day. She will laugh again. Her heart will beat a little faster. Her smile will tell the world they love each other. But only they… will share that precious moment, when they ran through the rain believing that God would get them through. Yes, I ran. I got wet. I too needed washing. Circumstances or people can take away your material possessions, they can take away your money, and they may even take away your health. But no one can ever take away your precious memories. So, don’t forget to make time and take the opportunities to make memories every day!

Giving up too soon

(By: Unknown)

A man meets a guru in the road and the man asks the guru, “Which way is success?” The berobed, bearded sage speaks not, but points to a place off in the distance. The man, thrilled by the prospect of quick and easy success, rushes off in the appropriate direction. Suddenly, there comes a loud “SPLAT.” Eventually, the man limps back, tattered and stunned, assuming he must have misinterpreted the message. He repeats his question to the guru, who again points silently in the same direction. The man obediently walks off once more. This time the splat is deafening, and when the man crawls back, he is bloody, broken, tattered, and irate. “I asked you which way is success,” he screams at the guru. “I followed the direction you indicated. And all I got was splatted! No more of this pointing! Talk!”. Only then does the guru speak, and what he says is this: “Success IS that way. Just a little PAST splat.”

What would you do?

(By: Unknown)

God has a way of allowing us to be in the right place at the right time. I was walking down a dimly lit street late one evening when I heard muffled screams coming from behind a clump of bushes. Alarmed, I slowed down to listen, and panicked when I realized that what I was hearing were the unmistakable sounds of a struggle: heavy grunting, frantic scuffling, and tearing of fabric. Only yards from where I stood, a woman was being attacked. Should I get involved? I was frightened for my own safety, and cursed myself for having suddenly decided to take a new route home that night. What if I became another statistic? Shouldn’t I just run to the nearest phone and call the police? Although it seemed an eternity, the deliberations in my head had taken only seconds, but already the girl’s cries were growing weaker. I knew I had to act fast. How could I walk away from this? No, I finally resolved, I could not turn my back on the fate of this unknown woman, even if it meant risking my own life.

I am not a brave man, nor am I athletic. I don’t know where I found the moral courage and physical strength, but once I had finally resolved to help the girl, I became strangely transformed. I ran behind the bushes and pulled the assailant off the woman. Grappling, we fell to the ground, where we wrestled for a few minutes until the attacker jumped up and escaped. Panting hard, I scrambled upright and approached the girl, who was crouched behind a tree, sobbing. In the darkness, I could barely see her outline, but I could certainly sense her trembling shock. Not wanting to frighten her further, I at first spoke to her from a distance. “It’s OK,” I said soothingly. “The man ran away. You’re safe now.” There was a long pause and then I heard the words, uttered in wonder, in amazement. “Dad, is that you?” And then, from behind the tree, stepped my youngest daughter, Katherine.

The most important body part

(By: Unknown)

My mother used to ask me what is the most important part of the body? Through the years I would take a guess at what I thought was the correct answer. When I was younger, I thought sound was very important to us as humans, so I said, “My ears, Mommy.”. She said, “No. Many people are deaf. But you keep thinking about it and I will ask you again soon.” Several years passed before she asked me again. Since making my first attempt, I had contemplated the correct answer. So this time I told her, “Mommy, sight is very important to everybody, so it must be our eyes.” She looked at me and told me, “You are learning fast, but the answer is not correct because there are many people who are blind.” Stumped again, I continued my quest for knowledge and over the years, Mother asked me a couple more times and always her answer was, “No. But you are getting smarter every year, my child.” Then last year, my grandpa died. Everybody was hurt. Everybody was crying. Even my father cried. I remember that especially because it was only the second time I saw him cry. My Mom looked at me when it was our turn to say our final good-bye to Grandpa.

She asked me, “Do you know the most important body part yet, my dear?” I was shocked when she asked me this now. I always thought this was a game between her and me. She saw the confusion on my face and told me, “This question is very important. It shows that you have really lived in your life. For every body part you gave me in the past, I have told you were wrong and I have given you an example why. But today is the day you need to learn this important lesson.” She looked down at me as only a mother can. I saw her eyes well up with tears. She said, “My dear, the most important body part is your shoulder.” I asked, “Is it because it holds up my head?” She replied, “No, it is because it can hold the head of a friend or a loved one when they cry. Everybody needs a shoulder to cry on sometime in life. I only hope that you have enough love and friends that you will always have a shoulder to cry on when you need it.” Then and there I knew the most important body part is not a selfish one. It is sympathetic to the pain of others.

Who packed your parachute?

(By: Unknown)

Sometimes in the daily challenges that life gives us, we miss what is really important. We may fail to say hello, please, thank you, congratulate someone on something wonderful that has happened to them, give a compliment, or just do something nice for no reason. Charles Plumb, a US Naval Academy graduate, was a jet pilot in Vietnam. After 75 combat missions, his plane was destroyed by a surface-to-air missile. Plumb ejected and parachuted into enemy hands. He was captured and spent 6 years in a communist prison. He survived the ordeal and now lectures on lessons learned from that experience. One day, when Plumb and his wife were sitting in a restaurant, a man at another table came up and said, “You’re Plumb! You flew jet fighters in Vietnam from the aircraft carrier Kitty Hawk. You were shot down!” “How in the world did you know that?” asked Plumb. “I packed your parachute,” the man replied. Plumb gasped in surprise and gratitude. The man grabbed his hand and said, “I guess it worked!” Plumb assured him, “It sure did. If your chute hadn’t worked, I wouldn’t be here today.”

Plumb couldn’t sleep that night, thinking about that man. Plumb kept wondering what the man might have looked like in a Navy uniform. He wondered how many times he might have seen him and not even said good morning, how are you or anything, because you see, he was a fighter pilot and the man was just a sailor. Plumb thought of the many hours that sailor had spent in the bowels of the ship, carefully weaving the shrouds and folding the silks of each chute, holding in his hands each time the fate of someone he did not know. Now Plumb asks his audience, “Who is packing your parachute?” Everyone has someone who provides what they need to make it through the day. Plumb also points out that he needed many kinds of parachutes when his plane was shot down. As you go through your week, month, and even New Year, recognize the people who have packed your parachute and enabled you to get where you are today!

A Story to Live By

(By Ann Wells, Los Angeles Times)

My brother-in-law opened the bottom drawer of my sister’s bureau and lifted out a tissue-wrapped package. ‘This,’ he said, ‘is not a slip. This is lingerie.’ He discarded the tissue and handed the slip. It was exquisite; silk, handmade and trimmed with a cobweb of lace. The price tag with an astronomical figure on itwas still attached. ‘Jan bought this the first time we went to New York, at least 8 or 9 years ago. She never wore it. She was saving it for a special occasion. Well, I guess this is the occasion.’

He took the slip from me and put it on the bed with the other clothes we weretaking to the mortician. He hands lingered on the silk material for a moment,then he slammed the drawer shut and turned to me ‘Don’t ever save anything for aspecial occasion. Every day you’re alive is a special occasion.’ I remembered those words through the funeral and the days that followed when I helped him and my niece attend to all the sad chores that follow an unexpected death. I thought about them on the plane returning to California from the Midwest where my sister’s family lives. I though about all the things that she hadn’t seen or heard or done. I though about the things that she had done without realizing that they were special. I’m still thinking about his words, and they’ve changed my life. I’m reading more and dusting less. I’m sitting on the deck and admiring the view withoutfussing about the weeds in the garden. I’m spending more time with my family and friends and less time in committee meetings. Whenever possible, life should be a pattern of experience to savor, not endure. I’m trying to recognize these moments now and cherish them. I’m not “saving” anything; we use our good china and crystal for every special event – such as losing a pound, getting the sink unstopped, the first camellia blossom. I wear my good blazer to the market if I like it. My theory is if I look prosperous, I can shell out $28.49 for one small bag of groceries without wincing. I’m not saving my good perfume for special parties; clerks in hardware stores and tellers in banks have noses that function as well as my party-going friends.”Someday” and “one of these days” are losing their grip on my vocabulary.
If it’s worth seeing or hearing or doing, I want to see and hear and do it
now. I’m not sure what my sister would’ve done had she known that she wouldn’t be
here for the tomorrow we all take for granted. I think she would have
called family members and a few close friends. She might have called a few former
friends to apologize and mend fences for past squabbles. I like to think
she would have gone out for a Chinese dinner, her favorite food. I’m
guessing I’ll never know. It’s those little things left undone that would make me
angry if I knew that my hours were limited. Angry because I put off seeing good
friends whom I was going to get in touch with – someday. Angry because I
hadn’t written certain letters that I intended to write – one of these
days. Angry and sorry that I didn’t tell my husband and daughter often
enoughhow much I truly love them. I’m trying very hard not to put off, hold back,
or save anything that would add laughter and luster to our lives. And every morning when
I open my eyes, I tell myself that it is special. Every day, every minute, every
breath truly is a gift from God.

Throw the Bums Out!

By Loa Stewart Bridgeport, California, USA

It’s a small gas station that has snacks, things to drink, cigarettes, and candy. The young man behind the counter wears boots, and a baggy t-shirt under his vest. He’s quick with a joke, knows his customers by name and what they normally want to buy. He treats children and adults with equal respect, but once decked a guy for slugging his wife right there in the store. He’s the kind of guy who will take a day off without pay in order to appear as a witness to a traffic accident. He reads science fiction or mysteries behind the counter when business is slow. And he’s my son.

One day, less than a week after the place had been broken into overnight, the store was suddenly invaded by three people grabbing food off the shelves as fast as they could, obviously not intending to pay for it. He hit the “panic button” and then went over the counter and locked the front door. It was obvious they were homeless, and equally obvious that they weren’t going anywhere with their ill-gotten gains. They dropped the loot and simply huddled together, knowing the police were on the way. Imagine what they must have felt like when, instead of being cussed out or told they were headed for jail, they were told they didn’t have to steal if they were that hungry. “We have food in the back, expired but still safe to eat, that we plan on giving to a homeless shelter. If you need food, you can have some.”

They were told to pick up what they had dropped and put it back, then asked to straighten out the mess they’d made of the store. They were doing just that when the police arrived. The officers were told the situation was under control and the police were no longer necessary. This wasn’t what they had expected. They were being treated as human beings who had screwed up but could right the wrong they’d done. Shocked, because they knew that the homeless were never welcome to use “public restrooms” in private businesses, they quickly followed orders to take turns and use the restroom to clean up.

Soon three cleaner people, standing just a bit taller than before when they came in, walked out with all the food their arms could hold. They were reminded that, if they needed to come back again, they were to ask and not just grab. And then the young man went back to reading until the next customer came in. He would be the last person in the world to claim he was a hero. But that day, when it would have been so much easier just to hand three “bums” over to the cops and be done with it, he gave three people something they were in desperate need of, a small amount of selfrespect and a little bit of hope.

Wait For The Brick

(By: unknown)

A young and successful executive was traveling down a neighborhood street, going a bit too fast in his new Jaguar. He was
watching for kids darting out from between parked cars and slowed down when he thought he saw something. As his car passed,
no children appeared. Instead, a brick smashed into the Jag’s side door! He slammed on the brakes and drove the Jag back to
the spot where the brick had been thrown. The angry driver then jumped out of the car, grabbed the nearest kid and pushed him
up against a parked car, shouting, “What was that all about and who are you? Just what the heck are you doing? That’s a new
car and that brick you threw is going to cost a lot of money. Why did you do it?” The young boy was apologetic. “Please mister…
please, I’m sorry… I didn’t know what else to do,” he pleaded. “I threw the brick because no one else would stop…” With tears
dripping down his face and off his chin, the youth pointed to a spot just around a parked car. “It’s my brother,” he said.
“He rolled off the curb and fell out of his wheelchair and I can’t lift him up.”

Now sobbing, the boy asked the stunned executive, “Would you please help me get him back into his wheelchair? He’s hurt and he’s too heavy for me.” Moved beyond words, the driver tried to swallow the rapidly swelling lump in his throat. He hurriedly lifted the handicapped boy back into the wheelchair, then took out his fancy handkerchief and dabbed at the fresh scrapes and cuts. A quick look told him everything was going to be okay. “Thank you and may God bless you,” the grateful child told the stranger. Too shook up for words, the man simply watched the little boy push his wheelchair-bound brother down the sidewalk toward their home. It was a long, slow walk back to the Jaguar. The damage was very noticeable, but the driver never bothered to repair the dented side door. He kept the dent there to remind him of this message: Don’t go through life so fast that someone has to throw a brick at you to get your attention! God whispers in our souls and speaks to our hearts. Sometimes when we don’t have time to listen, He has to throw a brick at us. It’s our choice, listen to the whisper… or wait for the brick!

Sand and Stone

(By: unknown)

A story tells that two friends were walking through the desert. During some point of the journey they had an argument, and one friend slapped the other one in the face. The one who got slapped was hurt, but without saying anything, wrote in the sand: “TODAY MY BEST FRIEND SLAPPED ME IN THE FACE.” They kept on walking until they found an oasis, where they decided to take a bath. The one, who had been slapped, got stuck in the mire and started drowning, but the friend saved him. After the friend recovered from the near drowning, he wrote on a stone: “TODAY MY BEST FRIEND SAVED MY LIFE.”

The friend who had slapped and saved his best friend asked him, “After I hurt you, you wrote in the sand and now, you write on a stone, why?” The other friend replied: “When someone hurts us, we should write it down in sand where winds of forgiveness can erase it away. But, when someone does something good for us, we must engrave it in stone where no wind can ever erase it.” Learn to write your hurts in the sand, nd to carve your benifits in stone!

Generority

(By: unknown)

Mahatma Gandhi went from city to city, village to village collecting funds for the Charkha Sangh. During one of his tours he addressed a meeting in Orissa. After his speech a poor old woman got up. She was bent with age, her hair was grey and her clothes were in tatters. The volunteers tried to stop her, but she fought her way to the place where Gandhiji was sitting. “I must see him,” she insisted and going up to Gandhiji touched his feet. Then from the folds of her sari she brought out a copper coin and placed it at his feet. Gandhiji picked up the copper coin and put it away carefully. The Charkha Sangh funds were under the charge of Jamnalal Bajaj. He asked Gandhiji for the coin but Gandhiji refused. “I keep cheques worth thousands of rupees for the Charkha Sangh,” Jamnalal Bajaj said laughingly “yet you won’t trust me with a copper coin.” “This copper coin is worth much more than those thousands,” Gandhiji said. “If a man has several lakhs and he gives away a thousand or two, it doesn’t mean much. But this coin was perhaps all that the poor woman possessed. She gave me all she had. That was very generous of her. What a great sacrifice she made. That is why I value this copper coin more than a crore of rupees.”

The Making Of A Mother

(By: unknown)

By the time the Lord made mothers, He was into the sixth day working overtime. An Angel appeared and said “Why are you spending so much time on this one?” And the Lord answered and said, “Have you read the spec sheet on her? She has to be completely washable, but not elastic; have 200 movable parts, all replaceable; run on black coffee and leftovers; have a lap that can hold three children at one time and that disappears when she stands up; have a kiss that can cure anything from a scraped knee to a broken heart; and have six pairs of hands.” The Angel was astounded at the requirements for this one. “Six pairs of hands! No way!” said the Angel. The Lord replied, “Oh, it’s not the hands that are the problem. It’s the three pairs of eyes that mothers must have!” “And that’s on the standard model?” the Angel asked.

The Lord nodded in agreement, “Yep, one pair of eyes are to see through the closed door as she asks her children what they are doing even though she already knows. Another pair in the back of her head are to see what she needs to know even though no one thinks she can. And the third pair are here in the front of her head. They are for looking at an errant child and saying that she understands and loves him or her without even saying a single word.” The Angel tried to stop the Lord “This is too much work for one day. Wait until tomorrow to finish.” “But I can’t!” The Lord protested, “I am so close to finishing this creation that is so close to my own heart. She already heals herself when she is sick AND can feed a family of six on a pound of hamburger and can get a nine year old to stand in the shower.” The Angel moved closer and touched the woman, “But you have made her so soft, Lord.” “She is soft,” the Lord agreed, “but I have also made her tough. You have no idea what she can endure or accomplish.”

“Will she be able to think?” asked the Angel. The Lord replied, “Not only will she be able to think, she will be able to reason, and negotiate.” The Angel then noticed something and reached out and touched the woman’s cheek. “Oops, it looks like You have a leak with this model. I told You that You were trying to put too much into this one.” That’s not a leak.” the Lord objected. “That’s a tear!” “What’s the tear for?” the Angel asked. The Lord said, “The tear is her way of expressing her joy, her sorrow, her disappointment, her pain, her loneliness, her grief, and her pride.” The Angel was impressed. “You are a genius, Lord. You thought of everything for this one. You even created the tear!” The Lord looked at the Angel and smiled and said, “I’m afraid you are wrong again. I created the woman, but she created the tear!”

The obstacle on your path

(By: unknown)

In ancient times, a king had a boulder placed on a roadway. Then he hid himself and watched to see if anyone would remove the huge rock. Some of the king’s wealthiest merchants and courtiers came by and simply walked around it. Many loudly blamed the king for not keeping the roads clear, but none did anything about getting the big stone out of the way. Then a peasant came along carrying a load of vegetables. On approaching the boulder, the peasant laid down his burden and tried to move the stone to the side of the road. After much pushing and straining, he finally succeeded. As the peasant picked up his load of vegetables, he noticed a purse lying in the road where the boulder had been. The purse contained many gold coins and a note from the king indicating that the gold was for the person who removed the boulder from the roadway. The peasant learned what many others never understand. Every obstacle presents an opportunity to improve one’s condition.

The car that did not like vanilla ice cream.

(By: Unknown)

For the engineers among us who understand that the obvious is not always the solution, and that the facts, no matter how implausible, are still the facts … A complaint was received by the Pontiac Division of General Motors: “This is the second time I have written you, and I don’t blame you for not answering me, because I kind of sounded crazy, but it is a fact that we have a tradition in our family of ice cream for dessert after dinner each night. But the kind of ice cream varies so, every night, after we’ve eaten, the whole family votes on which kind of ice cream we should have and I drive down to the store to get it. It’s also a fact that I recently purchased a new Pontiac and since then my trips to the store have created a problem.

You see, every time I buy vanilla ice cream, when I start back from the store my car won’t start. If I get any other kind of ice cream, the car starts just fine. I want you to know I’m serious about this question, no matter how silly it sounds: ‘What is there about a Pontiac that makes it not start when I get vanilla ice cream, and easy to start whenever I get any other kind?'”

The Pontiac President was understandably skeptical about the letter, but sent an engineer to check it out anyway. The latter was surprised to be greeted by a successful, obviously well-educated man in a fine neighborhood. He had arranged to meet the man just after dinner time, so the two hopped into the car and drove to the ice cream store. It was vanilla ice cream that night and, sure enough, after they came back to the car, it wouldn’t start. The engineer returned for three more nights. The first night, the man got chocolate. The car started. The second night, he got strawberry. The car started. The third night he ordered vanilla. The car failed to start.

Now the engineer, being a logical man, refused to believe that this man’s car was allergic to vanilla ice cream. He arranged, therefore, to continue his visits for as long as it took to solve the problem. And toward this end he began to take notes: he jotted down all sorts of data, time of day, type of gas used, time to drive back and forth, etc. In a short time, he had a clue: the man took less time to buy vanilla than any other flavor. Why?

The answer was in the layout of the store. Vanilla, being the most popular flavor, was in a separate case at the front of the store for quick pickup. All the other flavors were kept in the back of the store at a different counter where it took considerably longer to find the flavor and get checked out. Now the question for the engineer was why the car wouldn’t start when it took less time. Once time became the problem — not the vanilla ice cream — the engineer quickly came up with the answer: vapor lock. It was happening every night, but the extra time taken to get the other flavors allowed the engine to cool down sufficiently to start. When the man got vanilla, the engine was still too hot for the vapor lock to dissipate.

Moral of the story: even insane-looking problems are sometimes real.

What it really means to be a friend

(By: Unknown)

One day a boy of about 16 years of age named Kyle was walking home from school. He was carrying many books and other items and was seemingly have a lot of trouble making it. Eventually, he tripped, and all the books and items fell from his arms. At that moment a young man named Will saw him from the other side of the road and walked over to see if there was anything he could do. He helped the boy pick up his things and carry them home. In the next three months, him and the boy became very close. And then on the last day of school, Will found a note in his locker. It read: Will, You don’t know this, but on that day three months ago, I had just cleaned out my locker. I was going to commit suicide. I thought no one cared about me. However, when you came over, I realized that someone did. So you see Will, when you picked up my books, you really picked up my life. Thank You, Kyle

Finding happiness

(By: Unknown)

A professor gave a balloon to every student, who had to inflate it, write their name on it and throw it in the hallway. The professor then mixed all the balloons. The students were then given 5 minutes to find their own balloon. Despite a hectic search, no one found their balloon. At that point, the professor told the students to take the first balloon that they found and hand it to the person whose name was written on it. Within 5 minutes, everyone had their own balloon. The professor said to the students: “These balloons are like happiness. We will never find it if everyone is looking for their own. But if we care about other people’s happiness, we’ll find ours too.”

Meer pagina’s met mooie verhalen

Wise sayings and quotes

On this page there is a list of famous wise and inspiring sayings and quotes that I like, or that mean a lot to me. I also put some of my own quotes on this page that I tried to translate from Dutch to English. I like inspiring sayings and quotes for as long as I live, and I have collected a lot of books filled with inspiring sayings and quotes. Most sayings and quotes are short powerful sentences, somtimes with some humor, somtimes cynical, and thay are able to explain complex matters in a simple way. An inspiring saying or quote can be used in powerpoint presentations or speaches to make them more poweful and inspiring. Regards, Hein Pragt


Creativity involves breaking out of established patterns in order to look at things in a different way.
(Edward De Bono )


Humor is by far the most significant activity of the human brain.

(Edward De Bono)


The thing that makes a creative person is to be creative and that is all there is to it.

(Edward Albee)


Whatever creativity is, it is in part a solution to a problem.

(Brian Aldiss)


The good ideas are all hammered out in agony by individuals, not spewed out by groups.

(Charles Browder)


Creativity is inventing, experimenting, growing, taking risks, breaking rules,
making mistakes, and having fun.
(Mary Lou Cook )


Creative minds have always been known to survive any kind of bad training.

(Anna Freud)


The things we fear most in organizations like fluctuations, disturbances, imbalances are the primary sources of creativity.

(Margaret J. Wheatley)


Anyone can look for fashion in a boutique or history in a museum. The creative explorer looks for history in a hardware store and fashion in an airport.

(Robert Wieder)


If I had no sense of humor, I would long ago have committed suicide.

(Mahatma Gandhi)


Humor is just another defense against the universe.

(Mel Brooks)


Humor is always based on a modicum of truth. Have you ever heard a joke about a father in law.

(Dick Clark)


There are things of deadly earnest that can only be mentioned under the cover of a joke.

(J. J. Procter)


One never needs their humor as much as when they argue with a fool.

(Chinese Proverb)


The absolute truth is the thing that makes people laugh.

(Carl Reiner)


Comedy is simply a funny way of being serious.

(Peter Ustinov)


The mind is like a parachute, it only functions when its open.

(Unknown)


Most ignorance is vincible ignorance. We don’t know because we don’t want to know.

(Unknown)


We are not human beings having a spiritual experience. We are spiritual beings having a human experience.

(Pierre Teilhard de Chardin)


Imagination is more important than knowledge. Knowledge is limited. Imagination encircles the world.

(Albert Einstein


When you stop learning you start dying

(M. Scott Adams)


A cynic is a man who knows the price of everything but the value of nothing.

(Oscar Wilde)


A little sincerity is a dangerous thing, and a great deal of it is absolutely fatal.

(Oscar Wilde)


A lot of people mistake a short memory for a clear conscience.

(Doug Larson)


A man can be happy with any woman, so long as he does not love her.

(Oscar Wilde)


A man cannot be too careful in his choice of enemies.

(Oscar Wilde)


A wise man gets more use from his enemies than a fool from his friends.

(Balthasar Gracian)


Act as if what you do makes a difference. It does.

(William James)


All men make mistakes, but married men find out about them sooner.

(Red Skelton)


All people are equal, it is not birth, it is virtue alone that makes the difference.

( Voltaire)


All women become like their mothers, that is their tragedy; no man does, that is his.

(Oscar Wilde)


An expert is a man who has made all the mistakes which can be made in a very narrow field.

(Niels Bohr)


Anyone can sympathize with the sufferings of a friend; it requires a very fine nature to sympathize with a friends’ success.

(Oscar Wilde)


Crying is the refuge of plain women and the ruin of pretty ones.

(Oscar Wilde)


Death is more universal than life; everyone dies but not everyone lives.

(A. Sachs)


Death is nature’s way of telling you to slow down.

(A.E. Newman)


Don’t be afraid to feel as angry or as loving as you can, because when you feel nothing, it’s just death.

(Lena Horne)


Doubt is the beginning, not the end, of wisdom.

(George Iles)


Empty pockets never held anyone back. Only empty heads and empty hearts can do that.

(Norman Vincent Peale)


Experience enables you to recognize a mistake when you make it again.

(Franklin P. Jones)


Experience is the name we all give to our mistakes.

(Oscar Wilde)


Fashion is what one wears oneself; what is unfashionable is what other people wear.

(Oscar Wilde)


For fascinating women, sex is a challenge; for others, it is merely a defence.

(Oscar Wilde)


Hot heads and cold hearts never solved anything.

(Billy Graham)


I can resist everything except temptation.

(Oscar Wilde)


I don’t want to make the wrong mistake.

(“Yogi” Berra)


I have always been of the opinion that a man about to get married should know either everything or nothing.

(Oscar Wilde)


I like men who have a future, and women who have a past.

(Oscar Wilde)


I never made a mistake in my life; at least, never one that I couldn’t explain away afterwards.

(Rudyard Kipling)


I sometimes think that God, in creating man, rather overestimated His ability.

(Oscar Wilde)


When God created the man, she made a big mistake.
(Unknown))


If humanity does not opt for integrity we are through completely. It is absolutely touch and go. Each one of us could make the difference.

(Buckminster Fuller)


If politicians and scientist were lazier, how much happier we should all be.

(Evelyn Waugh)


If you can’t make a mistake, you can’t make anything.

(Marva Collins)


If you think you’re too small to make a difference, you’ve obviously never been in bed with a mosquito.

(Michelle Walker)


In a few minutes a computer can make a mistake so great that it would take many men many months to equal it.

(Merle Meacham)


It’s easy to make a buck. It’s a lot tougher to make a difference.

(Tom Brokaw)


It’s not the will to win, but the will to prepare to win that makes the difference.

(Bear Bryant)


It’s not what you’ve got, it’s what you use that makes a difference.

(Zig Ziglar)


It’s not what you do once in a while, it’s what you do day in and day out that makes the difference.

(Jenny Craig)


It’s your unlimited power to care and to love that can make the biggest difference in the quality of your life.

(Anthony Robbins)


Kindness is more important than wisdom, and the recognition of this is the beginning of wisdom.

(Theodore Isaac Rubin)


Learning makes the wise wiser and the fool more foolish.

(John Ray)


Men are equal; it is not birth but virtue that makes the difference.

( Voltaire)


Men marry because they are tired, women because they are curious; both are disappointed.

(Oscar Wilde)


One fool can ask more questions in a minute than twelve wise men can answer in an hour.

(Nikolai Lenin)


Only a fool knows everything. A wise man knows how little he knows.

( Unknown)


Peace is not won by those who fiercely guard their differences but by those who with open minds and hearts seek out connections.

(Katherine Paterson)


People who don’t take risks generally make about 2 big mistakes a year. People who do take risks generally make about 2 big mistakes a year.

(Peter Drucker)


Perhaps loving something is the only starting place there is for making your life your own.

(Alice Koller)


Science fiction is no more written for scientists that ghost stories are written for ghosts.

(Brian Aldiss)


So long as we are loved by others I should say that we are almost indispensable; and no man is useless while he has a friend.

(Robert Louis Stevenson)


Some people are so afraid to die that they never begin to live.

(Henry Van Dyke)


Some people, no matter how old they get, never lose their beauty, they merely move it from their faces into their hearts.

(Martin Buxbaum)


The attainment of an ideal is often the beginning of a disillusion.

(Stanley Baldwin )


The beginning is the most important part of the work.

( Plato)


The beginning of wisdom is silence. The second step is listening.

( Unknown)


The fool thinks himself to be wise, but the wise man knows himself to be a fool.

(William Shakespeare)


The fool wanders, a wise man travels.

(Thomas Fuller)


The heart of a fool is in his mouth, but the mouth of a wise man is in his heart.

(Benjamin Franklin)


The mistakes of the fool are known to the world, but not to himself. The mistakes of the wise man are known to himself, but not to the world.

(Charles Caleb Colton)


The old believe everything; the middle-aged suspect everything; the young know everything.

(Oscar Wilde)


The proper basis for a marriage is mutual misunderstanding.

(Oscar Wilde)


The prudence of the best heads is often defeated by tenderness of the best hearts.

(Henry Fielding)


The scientist is not a person who gives the right answers, he is one who asks the right questions.

(Claude Levi-Strauss)


There are many who had rather meet their bitterest enemy in the field than their own hearts in their closet.

(Charles Caleb Colton)


There are three kinds of lies: lies, damned lies and statistics.

(Mark Twain)


There are three things extremely hard: steel, a diamond, and to know one’s self.

(Benjamin Franklin)


There are three things I always forget, names, faces and the third I can’t remember.

(Italo Svevo)


There are three ways to get something done – do it yourself, hire someone to do it, or ask your kids not to do it.

(Malcolm L. Kushner)


There are two mistakes one can make along the road to truth, not going all the way, and not starting.

( Buddha)


To fear love is to fear life, and those who fear life are already three parts dead.

(Bertrand Russell)


Two roads diverged in a woods, and I took the one less traveled by, and that has made all the difference.

(Robert Frost)


We can only learn to love by loving.

(Iris Murdoch)


We must remember that one determined person can make a significant difference, and that a small group of determined people can change the course of history.

(Sonia Johnson)


When it’s all over, it’s not who you were. . . it’s whether you made a difference.

(Bob Dole)


When we know to read our own hearts, we acquire wisdom of the heartsof others.

(Denis Diderot)


Whenever people agree with me, I always feel I must be wrong.

(Oscar Wilde)


Wise men don’t need advice. Fools won’t take it.

(Benjamin Franklin)


Wise men learn by other men’s mistakes, fools by their own.

(H. G. Bohn)


Wise men learn more from fools than fools from the wise.

( Cato the Elder)


Wise men talk because they have something to say; fools talk because they have to say something.

( Plato)


Women are meant to be loved, not understood.

(Oscar Wilde)


Women give to men the very gold of their lives; but they always want it back in small change.

(Oscar Wilde)


Yesterday is history, tomorrow is a mystery,today is a gift… that is why it is called “present”

(ou long)


The more we know, the better we know, how little we know.

((Unknow))


There is no such thing as a free lunch.
((Unknow))


Soldiers who want to be heroes, number practical zero.
((Rod McKuen))


What is a cynic? A man who knows the price of everything and the value of nothing.
((Oscar Wilde))


The world is full of willing people, some willing to work, the rest willing to let them.
((Robert Frost))


You can’t separate peace from freedom, because no one can be at peace unless he has his freedom.
((Malcolm X))


The difference between what we do and we are capable of doing would suffice to solve most of the world’s problems.
((Mahatma Gandhi))


A casual stroll through the lunatic asylum shows that faith does not prove anything.
(Friedrich Nietzsche)


A memory is what is left when something happens and does not completely unhappen.
(Edward de Bono)


A prince should therefore have no other aim or thought, nor take up any other thing for his study but war and it organization and discipline, for that is the only art that is necessary to one who commands.
(Niccolo Machiavelli)


Adaptability is not imitation. It means power of resistance and assimilation.
(Mahatma Gandhi)


Ambition is so powerful a passion in the human breast, that however high we reach we are never satisfied.
(Niccolo Machiavelli)


An eye for an eye makes the whole world blind.
(Mahatma Gandhi)


Art is the proper task of life.
(Friedrich Nietzsche)


As long as you derive inner help and comfort from anything, keep it.
(Mahatma Gandhi)


At times one remains faithful to a cause only because its opponents do not cease to be insipid.
(Friedrich Nietzsche)


Be careful when you fight the monsters, lest you become one.
(Friedrich Nietzsche)


But thus do I counsel you, my friends: distrust all in whom the impulse to punish is powerful!
(Friedrich Nietzsche)


Cleverness is like a lens with a very sharp focus. Wisdom is more like a wide-angle lens.
(Edward de Bono)


For the woman, the man is a means: the end is always the child.
(Friedrich Nietzsche)


Freedom is not worth having if it does not include the freedom to make mistakes.
(Mahatma Gandhi)


Happiness is when what you think, what you say, and what you do are in harmony.
(Mahatma Gandhi)


Hate the sin, love the sinner.
(Mahatma Gandhi)


He who blinded by ambition, raises himself to a position whence he cannot mount higher, must thereafter fall with the greatest loss.
(Niccolo Machiavelli)


He who has a why to live can bear almost any how.
(Friedrich Nietzsche)


He who has not first laid his foundations may be able with great ability to lay them afterwards, but they will be laid with trouble to the architect and danger to the building.
(Niccolo Machiavelli)


Honest differences are often a healthy sign of progress.
(Mahatma Gandhi)


I am prepared to die, but there is no cause for which I am prepared to kill.
(Mahatma Gandhi)


I believe in equality for everyone, except reporters and photographers.
(Mahatma Gandhi)


I object to violence because when it appears to do good, the good is only temporary; the evil it does is permanent.
(Mahatma Gandhi)


I still live, I still think: I still have to live, for I still have to think.
(Friedrich Nietzsche)


I want freedom for the full expression of my personality.
(Mahatma Gandhi)


I would not know what the spirit of a philosopher might wish more to be than a good dancer.
(Friedrich Nietzsche)


If an injury has to be done to a man it should be so severe that his vengeance need not be feared.
(Niccolo Machiavelli)


In Christianity neither morality nor religion come into contact with reality at any point.
(Friedrich Nietzsche)


In heaven all the interesting people are missing.
(Friedrich Nietzsche)


In the attitude of silence the soul finds the path in a clearer light, and what is elusive and deceptive resolves itself into crystal clearness. Our life is a long and arduous quest after Truth.
(Mahatma Gandhi)


In truth, there was only one Christian, and he died on the cross.
(Friedrich Nietzsche)


Indolence is a delightful but distressing state; we must be doing something to be happy.
(Mahatma Gandhi)


Insanity in individuals is something rare – but in groups, parties, nations and epochs, it is the rule.
(Friedrich Nietzsche)


Is man merely a mistake of God’s? Or God merely a mistake of man’s?
(Friedrich Nietzsche)


It is better to be violent, if there is violence in our hearts, than to put on the cloak of nonviolence to cover impotence.
(Mahatma Gandhi)


It is hard enough to remember my opinions, without also remembering my reasons for them!
(Friedrich Nietzsche)


It is nobler to declare oneself wrong than to insist on being right – especially when one is right.
(Friedrich Nietzsche)


It is the quality of our work which will please God and not the quantity.
(Mahatma Gandhi)


It is unwise to be too sure of one’s own wisdom. It is healthy to be reminded that the strongest might weaken and the wisest might err.
(Mahatma Gandhi)


Man is the cruelest animal.
(Friedrich Nietzsche)


Men judge generally more by the eye than by the hand, for everyone can see and few can feel. Every one sees what you appear to be, few really know what you are.
(Niccolo Machiavelli)


Morality is herd instinct in the individual.
(Friedrich Nietzsche)


No price is too high to pay for the privilege of owning yourself.
(Friedrich Nietzsche)


One must have a good memory to be able to keep the promises one makes.
(Friedrich Nietzsche)


One needs to be slow to form convictions, but once formed they must be defended against the heaviest odds.
(Mahatma Gandhi)


Poets are shameless with their experiences: they exploit them.
(Friedrich Nietzsche)


Since love and fear can hardly exist together, if we must choose between them, it is far safer to be feared than loved.
(Niccolo Machiavelli)


Strength does not come from physical capacity. It comes from an indomitable will.
(Mahatma Gandhi)


Talking much about oneself can also be a means to conceal oneself.
(Friedrich Nietzsche)


That which does not kill us makes us stronger.
(Friedrich Nietzsche)


The advantage of a bad memory is that one enjoys several times the same good things for the first time.
(Friedrich Nietzsche)


The Christian resolution to find the world ugly and bad has made the world ugly and bad.
(Friedrich Nietzsche)


The irrationality of a thing is no argument against its existence, rather a condition of it.
(Friedrich Nietzsche)


The man of knowledge must be able not only to love his enemies but also to hate his friends.
(Friedrich Nietzsche)


The most perfidious way of harming a cause consists of defending it deliberately with faulty arguments.
(Friedrich Nietzsche)


The surest way to corrupt a youth is to instruct him to hold in higher esteem those who think alike than those who think differently.
(Friedrich Nietzsche)


The visionary lies to himself, the liar only to others.
(Friedrich Nietzsche)


The weak can never forgive. Forgiveness is the attribute of the strong.
(Mahatma Gandhi)


There are no facts, only interpretations.
(Friedrich Nietzsche)


There are three classes of intellects: one which comprehends by itself; another which appreciates what others comprehend; and a third which neither comprehends by itself nor by the showing of others; the first is the most excellent, the second is good, and the third is useless.
(Niccolo Machiavelli)


There is always some madness in love. But there is also always some reason in madness.
(Friedrich Nietzsche)


There is no other way of guarding oneself against flattery than by letting men understand that they will not offend you by speaking the truth; but when everyone can tell you the truth, you lose their respect.
(Niccolo Machiavelli)


To be feared is much safer then to be loved.
(Niccolo Machiavelli)


To forget one’s purpose is the commonest form of stupidity.
(Friedrich Nietzsche)


Victory attained by violence is tantamount to a defeat, for it is momentary.
(Mahatma Gandhi)


We must become the change we want to see.
(Mahatma Gandhi)


What difference does it make to the dead, the orphans and the homeless, whether the mad destruction is wrought under the name of totalitarianism or the holy name of liberty or democracy?
(Mahatma Gandhi)


What is done out of love always takes place beyond good and evil.
(Friedrich Nietzsche)


Whatever you do will be insignificant, but it is very important that you do it.
(Mahatma Gandhi)


When neither their property nor their honor is touched, the marjority of men live content.
(Niccolo Machiavelli)


When one has much to put into them, a day has a hundred pockets.
(Friedrich Nietzsche)


When you stare into the abyss the abyss stares back at you.
(Friedrich Nietzsche)


You must be the change you want to see in the world.
(Mahatma Gandhi)


You must not lose faith in humanity. Humanity is an ocean; if a few drops of the ocean are dirty, the ocean does not become dirty.
(Mahatma Gandhi)


You need chaos in your soul to give birth to a dancing star.
(Friedrich Nietzsche)


Meer pagina’s met mooie verhalen

De vier ruiters van de Apocalyps

Oorspronkelijk komen deze ruiters voor in hoofdstuk 6 van het boek Openbaring uit het Nieuwe Testament. De Amerikaanse psycholoog John Gottman heeft er zijn eigen wending aan gegeven als een methode om te zien of een relatie is gedoemd te mislukken. Alles heeft te maken met communicatie, goed kunnen praten, vooral goed kunnen luisteren en conflicten vreedzaam oplossen. Wanneer een of beide partners niet (meer) normaal kunnen praten en luisteren, dan ziet het er somber uit voor de relatie. Volgens John Gottman is elke slechte en tot mislukken gedoemde relatie meteen te herkennen aan de manier waarop partners met elkaar communiceren bij onenigheid.

Wanneer bijvoorbeeld de discussie over een heikel punt zoals het buitenzetten van de vuilnis begint met een negatieve en verwijtende opmerking, dan zet dat al meteen de poort open voor wat hij ‘de vier ruiters van de Apocalyps’ noemt. Een zeer schadelijke vorm van communicatie die tot de ondergang van de relatie zal leiden. Hier volgende de omschrijving van de vier ruiters:

De eerste ruiter is kritiek, in plaats van een klacht te uiten in de vorm van “ik dacht dat jij de vuilnis buiten zou zetten”, wordt meteen een venijnige aanval op het karakter van de ander gelanceerd zoals “je bent dus zoals gewoonlijk te belazerd om iets te doen”.

De tweede ruiter is minachting, door te vechten met hatelijkheden, sarcasme en cynisme als: “ach mens, heb je weer wat te zeuren!”.

De derde ruiter is de schuld bij de ander leggen, in het Engels “blameshifting” waarbij men de eigen fouten vaak niet wil zien en deze juist projecteert op de partner. “je zegt wel wat van mij maar jij doet zelf ook…enz..”.

De vierde ruiter is tevens de meest dodelijke en dat is (quasi) onverschilligheid en een muur van zwijgzaamheid optrekken en de ander emotioneel buitensluiten. Niets meer willen zeggen en boos gaan slapen is een bekend voorbeeld.

In een “goede relatie” kunnen partners hartstochtelijk ruzie maken en zullen zelden deze vier ruiters opduiken. Wanneer beide partner van elkaar houden en om elkaar geven, zullen ze zelfs tijdens een ruzie er voor waken elkaar op karakter te bekritiseren en te beschadigen, elkaar niet kleineren en belachelijk maken, niet de partner de rug toe te keren en zeker niet met veel (verbaal) geweld de eigen zin doordrijven. Elke vorm van elkaar opzettelijk pijn doen tijdens een ruzie breekt de liefde langzaam af.

Partners met een duurzame relatie blijven zelfs in de hitte van de strijd elkaar subtiele signalen te geven (verbaal of non-verbaal) dat ze elkaar respecteren en vertrouwen. Om de schade te beperken zullen ze tijdens de ruzie geregeld kleine herstel pogingen ondernemen en elkaar openingen bieden om sorry te zeggen (zonder gezichtsverlies) of een compromis te sluiten. Niet zelden is de liefde groter na de ruzie dan daarvoor en het komt ook regelmatig voor dat dit dus eindigt in een vrijpartij om het weer helemaal goed te maken. De kunst van een goede relatie is dus de vier ruiters te vermijden!

Meer pagina’s met mooie verhalen

De rijke man en zijn vier vrouwen

Er was eens een rijke man die vier vrouwen had, hij hield het meest van de vierde vrouw. Hij sloofde zich voor haar uit, kocht dure kleren voor haar en alles wat kostbaar was. Hij zorgde heel goed voor haar en deed steeds zijn uiterste best. Hij hield ook veel van zijn derde vrouw. Hij was heel trots op haar en wou altijd met haar pronken als ze naar vrienden gingen. Nochtans was hij altijd verschrikkelijk bang dat ze hem ooit zou verlaten voor een andere man. Ook hield de rijke man van zijn tweede vrouw, ze was altijd in de weer voor hem, altijd geduldig, ze was eigenlijk zijn vertrouwelinge. Wanneer hij problemen had, kon hij altijd bij haar terecht en ze kon hem dan ook steeds helpen de moeilijke tijden door te komen. Zijn eerste vrouw was een zeer loyale partner en leverde grote bijdragen om zijn rijkdom en zijn zaken te onderhouden. Ze zorgde steeds perfect voor het huishouden en hoewel de eerste vrouw veel van haar man hield, hield de rijke man toch niet van haar en hij bekeek haar nauwelijks. Maar op een dag werd de rijke man ziek en hij wist dat hij binnenkort zou gaan sterven. Hij dacht na over het luxeleven dat hij altijd geleid had en zei bij zichzelf: “Nu heb ik vier vrouwen, maar als ik sterf, ben ik alleen, wat zal ik eenzaam zijn!”. Dus vroeg hij aan de vierde vrouw: “ik hield van jou het meest, heb je altijd de kostbaarste dingen gegeven en goed voor je gezorgd. Nu ik binnenkort zal sterven, wil jij me volgen en me gezelschap houden?”. “Geen sprake van!” antwoordde de vierde vrouw en ze liep weg zonder verder nog iets te zeggen. Het antwoord sneed als een scherp mes in het hart van de rijke man.

De verdrietige rijke man vroeg aan zijn derde vrouw: “ik heb mijn hele leven zoveel van je gehouden, nu ik binnenkort zal sterven, wil jij me volgen en me gezelschap houden?”. “Nee! antwoordde de derde vrouw, het leven is hier zo goed! Wanneer jij sterft, ga ik hertrouwen!”. De rijke man’s hart werd koud bij het horen van die harde woorden.” Daarna vroeg hij aan de tweede vrouw: “ik ben altijd bij jou gekomen als ik hulp nodig had en je hebt me altijd uit de nood geholpen. Nu heb ik opnieuw hulp nodig, wanneer ik zal sterven, wil jij me volgen en me gezelschap houden?”. Het spijt me, maar deze keer kan ik je niet helpen!” zei de tweede vrouw. Het enige dat ik voor je kan doen is je naar je graf begeleiden.” Het antwoord kwam als een donderslag bij heldere hemel en de rijke man was helemaal van zijn stuk gebracht. Opeens klonk er een stem: “ik zal met je meegaan, ik zal je volgen, waar je ook gaat.” De rijke man keek op en zag zijn eerste vrouw, ze was graatmager, alsof ze ondervoed was. Dankbaar, maar toch met spijt in zijn hart zei de rijke man: “ik had beter voor je moeten zorgen toen ik het nog kon!”.

Eigenlijk hebben we allemaal vier vrouwen in ons leven… de vierde is ons lichaam, het maakt niet uit hoeveel kosten, tijd en moeite we besteden om het er goed te laten uitzien, het zal ons toch verlaten als we sterven. Onze derde vrouw is onze bezittingen, status en rijkdom, wanneer we sterven, gaan ze allemaal naar anderen. De tweede vrouw is onze familie en vrienden, het maakt niet uit hoe dierbaar ze ons zijn geweest tijdens ons leven, de verst dat ze kunnen meegaan is tot aan ons graf. De eerste vrouw is onze ziel, ze wordt dikwijls verwaarloosd in het nastreven van materiële rijkdom en plezier. En in feite is het het enige dat ons volgt, waar we ook zullen gaan, misschien is het beter om het nu aandacht te schenken, dan ermee te wachten tot het te laat is.

Meer pagina’s met mooie verhalen

Liefdeswijsheden

Op deze pagina staan diverse korte inspirerende verhalen over liefde die mij persoonlijk aanspreken. Er is al zoveel geschreven over de liefde en toch weet iemand die heftig verliefd is weer een nieuw gedicht te schrijven of een een nieuw verhaal over liefde en liefhebben. Een goede definitie geven van het fenomeen liefde is niet eenvoudig, muzikanten, schrijvers en dichters doen verwoede pogingen maar ook zij blijven steken in vage omschrijvingen. Wetenschappers doen ook heel lang onderzoek naar het fenomeen liefde, maar ook zij hebben veel moeite met dit oh zo mooie maar ongrijpbare fenomeen. Op deze pagina staat een verzameling van mooie liefdeswijsheden en mooie korte inspirerende liefdesverhalen. Ik hoop dat deze korte verhalen een leerzame inspiratie zullen zijn en dat u met evenveel plezier leest en bekijkt als ik ze verzameld en gemaakt heb. De ironie is dat verliefdheid en wijsheid zelden samengaan omdat verliefdheid een tijdelijke verstandsverbijstering is maar verliefdheid kan leiden tot liefde en om liefde in stand te houden is vaak veel wijsheid nodig. Met vriendelijke groet, {-Hein Pragt}

De roos binnenin

Een man plantte eens een roos en gaf deze trouw water en net voordat de roos tot bloei kwam, onderzocht hij de plant en zag dat de knop die spoedig tot bloei zou komen, maar ook de doornen op de stam op en hij dacht, “Hoe kan er een mooie bloem groeien uit een plant met zo vele scherpe doornen?” Bedroefd door deze gedachte, vergat hij om de roos water te geven en vlak voordat de roos klaar was om te bloeien stierf de plant. Zo is het ook met veel mensen, in elke ziel groeit er een roos. Deze symboliseert de kwaliteiten in ons die we bij onze geboorte meegekregen hebben en die kan groeien ondanks de doornen van onze fouten. Veel mensen zien in de ander alleen de doornen zijnde de tekortkomingen en denken dat hieruit nooit iets moois kan groeien. En omdat we geen water geven aan de goede dingen in het hart gaan deze uiteindelijk dood. Sommige mensen zien ook niet de roos in zichzelf, iemand anders moet hen deze tonen. Een van de beste dingen die een mens kan doen is voorbij de doornen kijken en de roos te ontdekken in zichzelf maar ook in de ander. Dit is een van de grootste kenmerken van de liefde om door de fouten en tekortkomingen heen de mooie dingen in de ander te kunnen zien. En door deze roos van binnen te verzorgen en aandacht te geven kan deze vaak tot bloei komen.

De fee en de drie wensen

Een vrouw mag van een goede fee drie wensen doen, elke dag één. ‘Bedenk alleen wel,’ zegt de fee, ‘dat je man ook alles krijgt wat jij krijgt, en wel tienvoudig.’ Geen probleem, dus mijn man krijgt alles wat ik krijg in tienvoud, dan wens ik dat ik stapelverliefd word op mijn man.’ De volgende dag komt de fee weer langs, de gordijnen zijn dicht en de fee moet lang bellen voordat de deur open gaat. Ten slotte verschijnt de vrouw in de deuropening, een laken haastig omgeslagen, de haren verfomfaaid, de ogen glanzend en de wangen blozend. ‘Wat is je tweede wens?’ begint de fee. Maar de vrouw valt haar in de rede. ‘O ben jij het, fee, nog heel erg bedankt, het is fantastisch! Ik hoef verder niets, ik ga gauw weer naar binnen.’ ‘Hola,’ protesteert de fee nog. ‘Wat moet ik dan doen met die andere wensen?’ ‘Geef ze maar aan andere vrouwen,’ roept de vrouw over haar schouder terwijl ze weer in het huis verdwijnt.

Liefde en tijd

liefde en tijd Er was eens een eiland waar alle gevoelens leefden zoals geluk en droefheid samen met kennis en andere menselijke eigenschappen waaronder ook de liefde. Op een dag merkte men dat het eiland langzaam in zee zakte en iedereen maakte een boot en verliet het eiland. De liefde was de enige die bleef tot het einde maar toen het eiland bijna zonk, besliste ze dat het tijd was om hulp te vragen. Rijkdom kwam langs in een grote boot en de liefde vroeg “kun je me meenemen?”. “Nee, dat kan niet” zei de rijkdom, “mijn schip ligt vol met goud en zilver er is geen plaats meer over”. Toen besloot de liefde de ijdelheid te vragen maar die zei: “Sorry maar je bent helemaal nat, je zou mijn spullen alleen maar beschadigen”. Toen vroeg de liefde het verdriet om te helpen maar deze was zo verdrietig dat ze alleen wilde zijn. En geluk was zo met zichzelf bezig dat hij de liefde niet eens opmerkte. Opeens klonk er een stem die zei: “kom liefde, ik zal je meenemen”. Het was een geest en de liefde was zo overweldigd door dit aanbod, dat ze zelfs vergat te vragen waar ze naar toe gingen. Toen ze op droog land aankwamen was de geest net zo snel verdwenen als hij gekomen was en toen realiseerde de liefde zich dat ze niet wist wie haar redder was. Ze vroeg de wijsheid wie haar gered had en wijsheid zei: “het was de tijd”. De liefde vroeg: “waarom hielp de tijd mij?” en wijsheid antwoordde: “omdat slechts de tijd kan begrijpen hoe waardevol liefde is.”

Amor of Cupido

Er is soms discussie of de het bekende engeltje met de pijl en boog Amor of Cupido heet. Beiden namen zijn goed en staan voor dezelfde figuur. Amor (of Cupido) is in de Romeinse mythologie de goddelijke, eeuwig jonge zoon van Venus, de godin van de liefde. Amor (of Cupido) wordt meestal afgebeeld als een jongetje met vleugeltjes en een pijl en boog en hij schiet, volgens de mythe, magische pijlen in harten van mensen en goden om deze verliefd te laten worden. Amor (of Cupido) was het hulpje, maar volgens sommigen zelfs de zoon van de godin van de liefde en de vruchtbaarheid Venus. In sommige mythen is hij de zoon van Venus en Vulcanus, maar er zijn ook verhalen waarin hij de zoon is van Venus en haar minnaar Mars. In het oude verhaal van Amor en Psyche is deze mooie liefdesgod een knappe jongeman, die zijn geliefde Psyche eerst vele plagen, maar daarna het ideale geluk bezorgt.

Gods les in de liefde

Een man had op een dag een gesprek met de Heer en zei: “Heer, ik zou willen weten wat hemel en hel inhouden.” De Heer leidde de man naar twee deuren, hij opende één van de deuren en liet de man binnenkijken. In de kamer was een hele grote ronde tafel en in het midden van die tafel stond een grote pan met stamppot die heerlijk geurde en maakte dat de man watertandde. De mensen die rondom de tafel zaten waren echter mager en ziekelijk en ze leken erg hongerig. Ze hielden lepels in hun handen met erg lange handgrepen die aan hun armen vastgemaakt waren. Het was voor een ieder mogelijk om in de pan met heerlijk eten te reiken en daaruit te eten, maar omdat de lepels langer waren dan hun armen konden ze de lepels niet naar hun monden brengen. De man rilde bij het aangezicht van deze ellende en dit lijden. God zei: “Nu heb je de hel gezien.” Ze gingen naar de volgende kamer en God opende de deur. Deze was exact dezelfde als de eerste, er stond ook een grote ronde tafel in het midden van de kamer met daarop ook een grote pan met stamppot waarvan de man weer moest watertanden. De mensen hier hadden precies dezelfde lange lepels die waren vastgemaakt aan hun armen, maar deze mensen waren wel doorvoed en gezond. Zij hadden het gezellig, lachend en pratend met elkaar. De man zei: “Ik snap het niet, ik snap er niks van!”. “Het is vrij eenvoudig” sprak God, “je hoeft maar één ding te weten. Zie je, zij hebben geleerd om elkaar te voeden terwijl de inhalige mensen alleen maar aan zichzelf denken.”

De liefde, Korintiërs 13: 1-13

De liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon en geen zelfgenoegzaamheid. Ze is niet grof en niet zelfzuchtig, ze laat zich niet boos maken en rekent het kwaad niet aan, 6 ze verheugt zich niet over het onrecht maar vindt vreugde in de waarheid. Alles verdraagt ze, alles gelooft ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze. De liefde zal nooit vergaan.

Love is patient, love is kind. It does not envy, it does not boast, it is not proud. It is not rude, it is not self-seeking, it is not easily angered, it keeps no record of wrongs. Love does not delight in evil but rejoices with the truth. It always protects, always trusts, always hopes, always perseveres. Love never fails.

Eeuwige liefde tattoo

eeuwige liefde tattoo Het grappige is dat ik vele jaren geleden deze tattoo ontworpen heb voor een vriendin en tegenwoordig zie ik hem steeds vaker opduiken. De tattoo bestaat uit twee tekens, de Lemniscaat (de plat liggend 8) is het symbool van oneindigheid en het liefdes hartje of valentijnshart stamt uit de middeleeuwen en is het symbool voor liefde. De combinatie van deze symbolen staat dus voor oneindige liefde of eeuwige liefde. Het is een mooie tattoo die bestaat uit twee eeuwenoude symbolen die nu samen een nieuwe betekenis gekregen hebben.

Nu de liefde een deel van uw leven maken

Er was eens een tijd lang geleden dat alle gevoelens en emoties op vakantie gingen naar een eiland midden in de oceaan. Ze hadden het allemaal naar hun zin toen er plotseling een waarschuwing kwam voor een dreigende storm en iedereen het advies kreeg om het eiland te evacueren. De aankondiging veroorzaakte plotselinge paniek en iedereen ging snel naar de boten. Zelfs de beschadigde boten werden snel gerepareerd en in gebruik genomen. Toch wilde Liefde niet snel vluchten, er was nog zoveel te doen. Maar toen de wolken donker werden, realiseerde Liefde zich dat het tijd was om te vertrekken. Helaas waren er geen boten te over, Liefde keek hoopvol om zich heen.

Op dat moment kwam Welvaart voorbij in een luxe boot en Liefde riep: ‘Welvaart, kun je me alsjeblieft in je boot meenemen?’ ‘Nee’, antwoordde Welvaart, ‘mijn boot zit vol kostbare bezittingen, er is helaas geen plaats meer voor jou. ‘ Even later kwam IJdelheid langs in een prachtige boot en weer riep Liefde: ‘Kun je me helpen, IJdelheid? Ik ben gestrand en heb een lift nodig, neem me alsjeblieft mee.” IJdelheid reageerde hooghartig: ‘Nee, ik kan je niet meenemen, mijn boot zal vuil worden door jouw modderige voeten.’ Na enige tijd kwam Verdriet voorbij. Opnieuw vroeg Liefde om hulp, maar het mocht niet baten. ‘Nee, ik kan je niet meenemen, ik ben zo verdrietig, ik wil alleen zijn.’

Toen Geluk een paar minuten later voorbijging, riep Liefde opnieuw om hulp. Maar Geluk was zo blij dat het niet om zich heen keek, niet geïnteresseerd in iemand anders. Liefde werd rusteloos en terneergeslagen, op dat moment riep iemand: ‘Kom, liefde, ik zal je meenemen.’ Liefde wist niet wie zo grootmoedig was, maar sprong op de boot, opgelucht dat ze een veilige plek zou bereiken. Bij het uitstappen van de boot ontmoette Liefde Wijsheid en vroeg Wijsheid: ‘weet je wie me zo gul een lift heeft gegeven, terwijl niemand anders wilde helpen?’ Wijsheid glimlachte en zei: “Oh, dat was tijd.”

‘Waarom zou Tijd stoppen om me in veiligheid te brengen?’ vroeg Liefde zich af. Wijsheid glimlachte en antwoordde: ‘Omdat alleen de Tijd je ware grootheid kent en weet waartoe je in staat bent. Alleen liefde kan vrede en groot geluk brengen in deze wereld. ‘ De belangrijke boodschap is dat als we welvarend zijn, we liefde over het hoofd zien. Als we ons belangrijk voelen, vergeten we liefde. Zelfs in geluk en verdriet vergeten we liefde. Pas met de tijd beseffen we het belang van liefde. Waarom zo lang wachten? Waarom zou u de liefde vandaag niet een deel van uw leven maken?

Een doosje met kusjes

Enkele jaren geleden bestrafte een vader zijn vijfjarige dochtertje omdat zij overvloedig gebruik had gemaakt van mooi verguld papier om een cadeautje in pakken. Geld was er niet in overvloed en hij was boos omdat zij dit dure papier zomaar had gebruikt. De volgende morgen bracht het meisje het verguld ingepakte cadeautje naar haar vader en zei: “Hier, papa, dit is speciaal voor jou!” Met stomheid geslagen en aangegrepen door het voorval, betreurde de vader zijn woede-uitbarsting van de vorige dag. Zijn dochtertje aanvaardde zijn excuses maar al te graag en nieuwsgierig opende hij de doos en ontdekte dat er helemaal niets inzat. Hij schreeuwde tegen haar: “Weet je dan niet dat het heel wreed is om iemand een lege doos te geven, er moet altijd een cadeautje in zitten!”. Het meisje kreeg tranen in haar ogen en zei: “Maar papa, de doos is niet leeg, ik heb haar gevuld met heel veel kusjes, alleen voor jou!” De vader was volledig van de kaart en omarmde zijn dochter liefdevol, hopende zij hem ooit zijn boze reactie zou kunnen vergeven. Enige tijd later, werd het meisje getroffen door een ernstige ziekte en stierf. De vader heeft de doosje nog steeds bij zich, dicht bij zijn bed, en elke keer als zijn verdriet hem overmand, pakt hij de doosje, neemt er een verbeelde kus uit en herinnert zich de liefde die zijn dochter in haar cadeau had gestoken.

Tien tips om uw relatie gelukkiger te maken:

1. Ga samen naar bed

Verliefde koppels gaan steevast op hetzelfde moment naar bed om te kunnen vrijen, waneeer de passie wat is geluwd, vergeten we dit eenvoudig ritueel maar al te vaak.

2. Ga op zoek naar gemeenschappelijke interesses

Sommige koppels komen er na een tijdje achter dat er weinig gemeenschappelijke interesses zijn, laat het zover niet komen en ga er tijdig naar op zoek. Dingen die u beiden leuk vindt moeten onderhouden blijven, al is het ook belangrijk om hier en daar uw eigen ding te kunnen behouden.

3. Hou elkaars hand vast

In plaats van achter of voor uw partner te lopen kunt u beter naast hem of haar lopen en bij voorkeur hand in hand. Zo blijft de ander fysiek nabij en schept dit de uitstraling van verbondenheid.

4. Vertrouw en vergeef

Beide principes zijn heel belangrijk, in plaats van koppig en wantrouwig te zijn moet u vertrouwen en vergeven waarmee u ersntige conflicten kunt verzachten.

5. Denk positief

Wie zich enkel richt op wat de partner negatief doet zal de relatie langzaam laten verstikken. Uw partner doet ongetwijfeld ook heel weel goed, richt uw aandacht daarop en accentueer nog meer het goede. Gelukkige koppels stimuleren dit ook bij elkaar.

6. Knuffel elkaar

Onze huid kan is ons grootste (liefdes) orgaan, knuffel elkaar als u elkaar ziet want stellen die dit doen, houden die gedachte als het ware levend.

7. Zeg voldoende “Ik hou van je”

Ik hou van je zijn een paar kleine woorden die elke dag wonderen kunnen verrichten en ze geven de partner vertrouwen, sterkte en rust.

8. Zeg altijd welterusten

Hoe boos of teleurgesteld u ook bent, een welgemeend welterusten toont de partner dat u nog steeds wil investeren. Een relatie blijft op die manier belangrijker dan welk conflict ook.

9. Dagelijkse telefoon

Laat wat van u horen tijdens de dag en laat merken dat u aan de ander denkt met een telefoontje, email of sms.

10. Wees fier

Bent u gelukkig, straalt u ook een zekere fierheid af, gelukkige koppels willen samen gezien worden en tonen dat ook met subtiele affectie. Een hand op een schouder, hand in hand, een streling op de rug, het zijn allemaal kleine intenties die tonen dat u bij elkaar hoort.

Meer pagina’s met mooie verhalen

Liefde en het hondje

Een boer had enkele jonge hondjes die hij nog moest verkopen, hij schilderde een advertentie op een bord met de tekst “4 puppy’s te koop” en zette dit aan het begin van zijn erf aan de kant. Toen hij de laatste spijker in het bord sloeg werd hij aan zijn overal getrokken en hij keek naar beneden in de ogen van een kleine jongen. “Meneer” zei de jongen, “ik wil één van uw puppy’s kopen”. “Wel” zei de boer, terwijl hij met zijn hand achter in zijn nek wreef, “deze puppy’s hebben heel goede ouders en kosten aardig wat geld”. De jongen liet even zijn hoofd hangen. Toen reikte hij diep in zijn broekzak en haalde een handvol kleingeld voor de dag en liet het aan de boer zien. “Ik heb 39 cent, is dat genoeg om te kijken?”. “Zeker” zei de boer en hij floot een deuntje. “Dolly”, riep hij en uit het hondenhok en over het erf rende Dolly naar de boer toe, gevolgd door 4 kleine bolletjes wol. De kleine jongen drukte zijn gezicht tegen het hek en zijn ogen straalden van verrukking. Terwijl de honden naar het hek kwamen rennen, zag de jongen nog iets bewegen in het hondenhok. Langzaam verscheen er nog een bolletje wol, maar deze was zichtbaar kleiner dan de andere hondjes.

Op zijn achterpootjes gleed het bolletje het hok uit en op een wat onhandige manier begon het hondje vooruit naar het hok te hobbelen, terwijl het zijn best deed de andere hondjes bij te houden. `Ik wil dat hondje hebben” zei het kleine jongetje, terwijl hij naar de waggelende hond wees. De boer knielde naast het jongetje neer en zei: “Jongen, je wil dat hondje echt niet, het is nooit in staat om te rennen of te spelen, zoals die andere hondjes kunnen”. Toen deed de jongen een stap naar achteren, bukte zich en begon een broekspijp op te rollen. Terwijl hij dit deed werd een stalen beugel zichtbaar aan beide zijden van het beentje van de jongen, die vastgemaakt zaten aan zijn speciaal gemaakte schoentje. De boer aankijkend zei hij: “Weet u meneer, ik kan zelf ook niet zo goed rennen en hij heeft iemand nodig die hem begrijpt”. Met tranen in zijn ogen boog de boer voorover en pakte de kleine puppy op. Hij hield het heel voorzichtig vast toen hij de puppy aan de kleine jongen gaf. “Hoeveel kost het?” vroeg de kleine jongen. “Niets, het is gratis”, zei de boer, “er is geen prijs voor liefde”.

Meer pagina’s met mooie verhalen

Mooie kerstverhalen (2)

Als er één tijd van het jaar is van mooie en inspirerende verhalen dan is dat de kersttijd. Tijdens de kerstdagen vertelde men traditioneel al vaak verhalen omdat de dagen kort waren en mensen in de avond thuis in de warmte zaten. Er zijn dan ook veel sprookjes en oude verhalen die al thema kerst hebben. Op deze pagina staan mooie kerstverhalen en het kerstverhaal uit de Bijbel over de geboorte van Jezus en nog een paar andere mooie korte verhalen met het thema kerst. Kerst is een mooie tijd om verhalen te vertellen en mooie verhalen te lezen. Ik wens u veel leesplezier, vriendelijke groet, Hein Pragt.

De engel

Een kerstverhaal van Godfried Bomans.

Boven, in het topje van de kerstboom, stond een engel. Hoe zij daar gekomen was, dat kon zij zich met de beste wil niet meer herinneren. Zij had nog een vage heugenis aan een nauwe, donkere ruimte, waaruit zij opeens door een kleine hand in, een zee van licht getild was. Het was een glorieuze geboorte geweest en sinds dat ogenblik was zij altijd gelukkig geweest. Dit alles had eigenlijk nog maar één avond geduurd, maar voor een Kerstengel is dat een eeuwigheid, dat begrijp je wel. Arme, kleine Kerstengel! Zij wist niet dat het Kerstfeest slechts een enkele avond duurt en dat die al bijna voorbij was. Zij stond, met een blikken knipje aan de boom bevestigd, zachtjes heen en weer te wiegen en keek door haar gazen vleugels naar de lichtjes der kaarsen, die beneden haar brandden.

En opeens, daar doofde een kaars uit. Meerdere volgden. Het werd steeds donkerder om haar heen en ten laatste zag zij niets dan de zwarte nacht. De engel nieste, want de walm der gedoofde kaarsen prikkelde in haar neus. In het begin dacht zij dat het een grapje was, maar toen het donker bleef, kwam zij tot nadenken. “Ik had beter moeten opletten, toen het nog licht was,” dacht zij spijtig, “ik heb helemaal niet gekeken. ik herinner mij eigenlijk niets. Absoluut niets. Werd het maar weer licht.” En het werd licht. Maar hoe geheel anders was dit licht. Grauw, groezelig en met tegenzin viel het door een groot, vierkant raam, en eer het ten volle ontloken was, kwam er een dienstbode in de kamer; pakte de Kerstboom en smeet hem op zolder. Bom. Daar lag de engel en keek recht in een naad van de planken vloer. Het was er verschrikkelijk koud, en buitengewoon ongezellig. In het begin dacht de engel weer: “Kom, kom het is maar een grapje,” maar toen zij daar drie volle dagen en nachten in de naad van de houten vloer gekeken had, begon zij. zich ernstig ongerust te maken.

En hoe langer zij over het licht van het vierkante raam nadacht, hoe duidelijker begreep zij dat dit het mooiste was dat zij ooit gezien had. “Ik zal proberen het je uit te leggen,” sprak zij op een maartse dag tegen een muis, die juist voorbijkwam, “door een glazen gat in de hemel viel een verblindend licht bovenop mijn hoofd. Dat is het mooiste wat ik ooit heb meegemaakt. Ik kan je niet zeggen, hoe gelukkig ik eigenlijk was. Maar ik was in die tijd erg onnozel: ik besefte het niet. Nu weet ik het. En nu is het te laat. Maar ik heb tenminste de herinnering.” “Dat is altijd wat,” meende de muis, na er een hele tijd over te hebben nagedacht, “goedendag, ik moet verder.” Op een dag kwam de meid op zolder en vond de Kerstengel in een schemerige hoek op de grond liggen. En zij nam haar op en smeet haar in het kolenhok. Daar lag zij, tussen twee turven, recht tegenover een somber kijkend stuk antraciet. Een week lang zweeg de engel, want zij vond dit geen gezelschap om tegen te praten.

Doch eindelijk, op een dag in september, kon zij zich niet meer inhouden. “Jullie hebben er geen flauwe voorstelling van;” sprak zij, “hoe het licht op zolder is. Het doet bijna pijn aan de ogen, zó stralend is het. Jammer genoeg was ik toen te beperkt om mijn zaligheid ten volle, te begrijpen. Maar ik heb nu tenminste iets om aan te denken.” “Dat is altijd wat,” meende het stuk antraciet, “maar ik vind de verlichting hier ook heel redelijk.” De engel, zweeg. Tegen zulk een bekrompen opvatting was het vruchteloos te spreken. Op zekere ochtend nu speelde het, jongetje, dat in het huis woonde, in het kolenhok. En toer hij de engel zag nam hij haar op en, wierp haar in de vuilnisbak. Het was er aardedonker. De engel vatte haar,nieuwe toestand aanvankelijk als een scherts op, doch toen het drie dagen lang donker bleef, zó pikdonker, dat niemand in de vuilnisbak een hand voor zijn ogen zag, kwam zij tot nadenken. Zij dacht en, zij dacht, en ten laatste kon zij het niet meer houden en riep: “Is hier soms iemand om naar mij te luisteren?”

“Jawel,” zei een stuk spiegelglas, “als het niet te flauw is.” En de engel vertelde van het verblindende licht in het kolenhok en hoe verrukkelijk het daar geweest was. “Ik was te dom,” besloot zij met een zucht, “om het te begrijpen. Maar nu begrijp ik het. Ik zie het helemaal in.” Het stuk spiegelglas zweeg, want het had zoveel ijdelheid in zijn leven gezien, dat het wat eenkennig geworden was. Op een donderdag, in de namiddag, toen het al wat schemerig was, kwam de vuilnisman voorbij. Hij sloeg het deksel op en zag de engel liggen. Nu is het altijd prettig een engel te ontmoeten, doch als men vuilnisman is, voelt men zich dubbel verblijd. En hij stak de engel in zijn zak en gaf haar ’s avonds aan zijn vrouw. “Alsjeblieft,” zei hij, “voor de Kerstboom.” En de vrouw van de vuilnisman borg de engel in een kartonnen doos en zette de doos in de kast.

“Hallo,” zei de engel, na een tijdje stil te hebben gelegen, “is hier iemand?” Maar er was niemand in de doos dan het houtwol waarin de engel lag; en houtwol, dat weet je, heeft een zwijgzame aard. En dat was maar heel goed, want, de engel had eigenlijk helemaal niets te vertellen. Want hoe zij ook dacht en peinsde over haar oude vuilnisbak, zij zag er niet meer licht in dan in de kartonnen doos waarin zij nu lag: het was in beide even donker. En toen, eindelijk, toen zij begreep dat het niet zwarter meer kon worden, liet zij het verleden varen en dacht aan de toekomst. En een nieuw gevoel doorstroomde haar, zij gevoelde zich blij en vol verwachting. Alle spijt en alle wrok weken uit haar hart, en zij lag stil en met open ogen te wachten op de kleine hand, die haar omhoog zou heffen uit het duister naar het licht. En de hand kwam en hief haar omhoog naar het topje van een kerstboom. De Kerstboom was veel kleiner dan die van het vorig jaar en er brandden ook minder lichtjes in. Maar dat zag de engel niet. Met een blikken knipje aan de top bevestigd, wiegde zij zacht heen en weer en keek door haar gazen vleugels naar de fonkelende versierselen van de boom. “Verrukkelijk,” dacht zij, “verrukkelijk. Maar laat ik dit keer goed opletten. Dadelijk is het voorbij. En dan wil ik alles gezien en alles geweten hebben.”

En zij sperde haar ogen wijd open en zij tuurde dwars door de takken naar beneden. En zij zag, de vuilnisman staan, in een nieuw pak gestoken, zijn vrouw,en hun beider kind, met een blauwe strik in het haar. En de ogen van het kind keken strak en regelrecht in een klein, open huisje, waarin ook een man, een vrouw en een kind te zien waren, maar véél en véél kleiner, en verder een os, en een ezel, zo groot als, de beestjes in een speelgoeddoos. Opeens schrok de engel. Want daar, aan de nok van het huisje, was een engel bevestigd als zij, met dezelfde gazen vleugels en hetzelfde lint met de handen ophoudend als zij in haar eigen handen hield. En nu voor het eerst kon zij de woorden lezen, die erop stonden: “Glorie aan God en vrede op aarde aan de mensen van goede wil.” En een gevoel, van diep geluk doorstroomde de eenzame engel boven in de boom, die zich zo lang verlaten en verongelijkt had gevoeld. “Ik heb een Boodschap in mijn handen,” dacht ze fier, “nu kan mij niets meer gebeuren. Welke ongelukken mij ook zullen overkomen, ik heb mijn schat bij mij en niemand kan mij die ontnemen.”

En er overkwamen haar vele ongelukken. Want in het vierde jaar brak zij af van de boom en kwam in een blokkendoos terecht, en van hier uit belandde zij in de lappenmand. En tenslotte woei zij in de tuin op een hoop dorre bladeren en lag daar stil op haar rug naar de jagende wolken te kijken. En zij voelde, hoe zij langzaam en pijnloos verteerde, dag na dag; maar zij hield het lint stevig vast en, er was geen bitterheid in haar. Want zij wist dat zij een wezen was; bestemd om dood te gaan, doch uitverkoren om de Goede Boodschap tot het einde te bewaren.

Het kerstverhaal uit de nieuwe bijbelvertaling

Het verhaal over de geboorte van Jezus (Lucas 1:26-38 en 2:1-21)

AANKONDIGING VAN DE GEBOORTE VAN JEZUS

In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. Gabriël ging haar huis binnen en zei: “Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.” Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. Maar de engel zei tegen haar: “Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.”

Maria vroeg aan de engel: “Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad.” De engel antwoordde: “De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want voor God is niets onmogelijk.” Maria zei: “De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.” Daarna liet de engel haar weer alleen.

DE GEBOORTE VAN JEZUS

In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië. Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. Jozef ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde, om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was. Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.

Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken. De engel zei tegen hen: “Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de messias, de messias, de Heer. Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.” En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: “Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.”

Toen de engelen waren teruggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: “Laten we naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.” Ze gingen meteen op weg, en troffen Maria aan en Jozef en het kind dat in de voederbak lag. Toen ze het kind zagen, vertelden ze wat hun over dat kind was gezegd. Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat de herders tegen hen zeiden, maar Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef erover nadenken. De herders gingen terug, terwijl ze God loofden en prezen om alles wat ze gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd. Toen er acht dagen verstreken waren en hij besneden zou worden, kreeg hij de naam Jezus, die de engel had genoemd nog voordat hij in de schoot van zijn moeder was ontvangen.

Het verhaal van de drie koningen

Het bijbelverhaal over de Wijzen uit het Oosten (Matteüs 2:1-23)

DE VLUCHT VOOR HERODES EN ARCHELAÜS

Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. Ze vroegen: “Waar is de pasgeboren koning van de Joden? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om hem eer te bewijzen.” Koning Herodes schrok hevig toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk samen om aan hen te vragen waar de messias geboren zou worden. “In Betlehem in Judea,” zeiden ze tegen hem, “want zo staat het geschreven bij de profeet: ‘En jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël zal hoeden.'”

Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij zich; hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar geworden was, en stuurde hen vervolgens naar Betlehem met de woorden: “Stel een nauwkeurig onderzoek in naar het kind. Stuur mij bericht zodra u het gevonden hebt, zodat ook ik erheen kan gaan om het eer te bewijzen.”

Nadat ze geluisterd hadden naar wat de koning hun opdroeg, gingen ze op weg, en nu ging de ster die ze hadden zien opgaan voor hen uit, totdat hij stil bleef staan boven de plaats waar het kind was. Toen ze dat zagen, werden ze vervuld van diepe vreugde. Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich neer om het eer te bewijzen. Daarna openden ze hun kistjes met kostbaarheden en boden het kind geschenken aan: goud en wierook en mirre. Nadat ze in een droom waren gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, reisden ze via een andere route terug naar hun land.

Kort nadat zij op die manier de wijk genomen hadden, verscheen er aan Jozef in een droom een engel van de Heer. Hij zei: “Sta op en vlucht met het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf daar tot ik je weer roep, want Herodes is naar het kind op zoek en wil het ombrengen.” Jozef stond op en week nog diezelfde nacht met het kind en zijn moeder uit naar Egypte. Daar bleef hij tot de dood van Herodes, en zo ging in vervulling wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: “Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.”

Toen Herodes begreep dat hij door de magiërs misleid was, werd hij verschrikkelijk kwaad, en afgaande op het tijdstip dat hij van de magiërs had gehoord, gaf hij opdracht om in Betlehem en de wijde omgeving alle jongetjes van twee jaar en jonger om te brengen. Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: ‘Er klonk een stem in Rama, luid wenend en klagend. Rachel beweende haar kinderen en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.’

Nadat Herodes gestorven was, verscheen er in een droom aan Jozef in Egypte een engel van de Heer. De engel zei: “Sta op, ga met het kind en zijn moeder naar Israël. Want zij die het kind om het leven wilden brengen, zijn gestorven.” Jozef stond op en vertrok met het kind en zijn moeder naar Israël. Maar toen hij daar hoorde dat Archelaüs zijn vader Herodes had opgevolgd als koning over Judea, durfde hij niet verder te reizen. Na aanwijzingen in een droom week hij uit naar Galilea. Hij ging wonen in de stad Nazaret, en zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeten: “Hij zal Nazoreeër genoemd worden.”

De vierde Wijze

Een kerstverhaal over Artaban, de vierde Wijze uit het Oosten.

In de tijd dat Augustus keizer was van het Romeinse rijk en koning Herodes in Jeruzalem regeerde, leefde er in Perzië een man die Artaban heette. Artaban was een geleerde en wijze man. Hij wist veel van de geneeskracht van planten en kruiden en als het donker was bestudeerde hij de sterrenhemel.

In oude profetische boeken had hij gelezen dat in het Joodse land een koning geboren zou worden, die licht en vrede zou brengen over de hele aarde. Als teken van zijn geboorte zou een grote nieuwe ster aan de hemel verschijnen.

Artaban had dit verteld aan drie andere wijze mannen die de sterren bestudeerden. Zodra de ster was verschenen, wilden ze samen naar Jeruzalem reizen om de nieuwe koning te begroeten en hem geschenken te brengen. En omdat ze op verschillende plaatsen in Perzië woonden, hadden ze afgesproken dat ze alle vier op reis zouden gaan zodra ze de nieuwe ster aan de hemel zagen. Bij een tempel niet ver van Babylon zouden ze op elkaar wachten. Daarna konden ze samen door de woestijn naar het Joodse land reizen. Op een avond toen Artaban weer op het dakterras van zijn huis naar de sterren keek, ontdekte hij een grote heldere ster, die hij nog nooit eerder had gezien.

“Dit moet het teken zijn!” dacht hij. “De koning is geboren. Ik zal er heengaan om hem te begroeten.”

De volgende dag verkocht hij zijn huis met al zijn bezittingen en voor het geld dat hij ontving kocht hij drie edelstenen: een blauwe saffier, een rode robijn en een witte parel. Daarna besteeg hij zijn paard en ging snel op weg naar de tempel waar zijn vrienden op hem zouden wachten. Ze hadden uitgerekend dat ieder daar, tien dagen na het verschijnen van de ster, zou kunnen zijn. Na de tiende dag zouden ze vertrekken, ook als een van hen nog niet was aangekomen. Het was immers mogelijk dat die verhinderd was de reis te maken door ziekte of door een andere oorzaak.

Artaban moest elke dag een lange afstand afleggen om op tijd bij de tempel te komen. Eindelijk tegen de avond van de tiende dag zag hij de vervallen muren van de stad Babyion. Na een korte rust en een maaltijd reed hij weer verder. Nog drie uren rijden en dan zou hij zijn vrienden ontmoeten in de tempel. Artaban verheugde zich erop hen weer te zien en samen met hen verder te kunnen reizen. Hij reed nu door een donker bos van dadelpalmen waar het maanlicht maar nauwelijks kon doordringen. Zijn paard liep langzaam, voorzichtig zijn weg zoekend. Plotseling bleef het staan voor een donker voorwerp dat op de weg lag. Artaban liet zich van zijn paard glijden en zag een man op de grond liggen. In het zwakke maanlicht keek hij naar het bleke gezicht. Hij had het vermoeden dat het een Joodse man was. Er woonden nog steeds veel Joden in Babylon sinds het Joodse volk honderden jaren geleden daarheen in ballingschap was gevoerd.

Artaban dacht dat de man dood was. Hij kon niets meer voor hem doen. Bovendien had hij geen tijd voor een oponthoud. Hij keerde zich om en wilde zijn paard aan de teugel langs het lichaam van de man leiden. Maar toen hoorde hij een diepe zucht en hij voelde dat de man de zoom van zijn mantel vastgreep.

Artaban schrok. De man leefde nog en hij moest hem helpen. Maar dat betekende ook dat Artaban te laat bij de tempel zou komen. Zijn vrienden zouden vast denken dat hij niet op reis was gegaan en zij zouden zonder Artaban vertrekken. Een ogenblik stond Artaban in tweestrijd. Als hij de man zo liet liggen, zou hij zeker sterven. In elk geval moest hij hem wat laten drinken.

Uit een beek haalde hij water en bevochtigde daarmee de droge mond en het voorhoofd van de man. Van een geneesmiddel, dat hij altijd bij zich had, maakte hij een drankje en goot dat voorzichtig tussen de lippen van de zieke man. Zo was hij lange tijd met hem bezig en langzamerhand kreeg de man zijn krachten terug en kon hij weer iets zeggen.

“Wie ben je?” vroeg hij. “Waarom ben je hier gekomen om mij van de dood te redden?”

“Ik heet Artaban en ik ben op weg naar Jeruzalem om de nieuwe koning van de Joden te zoeken, die licht en vrede zal brengen. Nu moet ik weer snel verder reizen. Hier heb je nog wat brood en een kruidendrank. Je zult nu gauw weer sterk genoeg zijn om naar huis te gaan.”

De Jood hief zijn bevende hand op naar de hemel en zei: “Moge de God van Abraham, Izaak en Jakob je zegenen. Ik heb niets wat ik je als dank kan geven, maar ik kan je wel vertellen waar je de Messias kunt vinden. Onze profeten hebben gezegd dat hij in Bethlehem geboren zal worden.”

Het was al ver na middernacht toen Artaban weer verder reed en de zon kwam op toen hij bij de tempel aankwam. Zijn vrienden waren al vertrokken. Onder een steen vond Artaban een stuk perkament waarop stond geschreven: “We hebben gewacht tot na middernacht. Volg ons door de woestijn!”

Teleurgesteld ging Artaban op de grond zitten en dacht: “Hoe kan ik de woestijn doortrekken op een uitgeput paard en zonder voedsel? Ik moet terug naar Babylon, mijn saffier en paard verkopen en een kameel en voedsel voor onderweg kopen. Zal ik mijn vrienden ooit inhalen?”

Een paar weken later reed Artaban door de woestijn, hoog gezeten op een kameel, schommelend als een schip op zee. Hij kwam langs Damascus, zag de sneeuwtoppen van de Hermon, het blauwe water van het Meer van Galilea en reed door de vallei van de Jordaan. Hij kwam in Bethlehem aan, drie dagen nadat de drie Wijzen Jozef en Maria met het kind hadden gevonden en hun geschenken van goud, wierook en mirre hadden gegeven. Artaban was doodmoe van de lange reis, maar ook blij dat hij nu eindelijk de nieuwe koning zou zien en hem zijn robijn en parel kon geven.

Bij de open deur van een klein huisje bleef Artaban staan. Daar zat een vrouw met een kind op schoot en gaf het te drinken. Artaban vroeg de vrouw of ze drie vreemdelingen had gezien die een pasgeboren kind kwamen zoeken.

“Ja, ik heb ze gezien,” zei de vrouw, “dat waren rijke mannen die hier kwamen op hun kamelen. Ze brachten goud, wierook en mirre mee voor het kind van eenvoudige mensen, die uit Nazareth kwamen. Maar na een paar dagen zijn ze onverwachts weer weggegaan. En die man uit Nazareth is midden in de nacht met zijn vrouw en zoontje vertrokken. Er wordt gezegd dat ze gevlucht zijn naar Egypte omdat Romeinse soldaten onderweg zijn om het kind te zoeken. Ik begrijp het niet, het waren heel gewone mensen en ik kan me niet voorstellen dat ze iets misdaan hebben.

Plotseling hoorden ze vrouwen schreeuwen: “De soldaten van Herodes! Ze willen onze kinderen doden!”

De vrouw werd doodsbleek. Ze drukte het kind tegen zich aan en kroop in de donkerste hoek van de kamer. Artaban ging breeduit in de deuropening staan, zodat niemand naar binnen kon. De soldaten, die dichterbij kwamen, keken de indrukwekkende vreemdeling aarzelend aan. De aanvoerder van de troep wilde Artaban opzij duwen, maar deze bleef onbeweeglijk staan. Kalm zei hij: “Als je me met rust laat, geef ik je deze kostbare robijn.”

Begerig griste de aanvoerder de schitterende edelsteen uit zijn hand en riep tegen de soldaten: “Doorlopen! Hier is geen kind!” De vrouw bedankte Artaban met tranen in de ogen. Ze zei: “U hebt mijn kind gered. Moge de Heer u vrede geven!”

“Nu heb ik alleen nog maar de parel over voor de koning die ik zoek,” dacht Artaban en weer ging hij op reis, nu naar Egypte waar hij het kind met zijn ouders hoopte te vinden. Maar waar moest hij daar zoeken? In Alexandrië ging hij naar een Joods rabbi en vroeg hem om raad. De rabbi las hem voor van een perkamenten rol waarop profetieën over Israël waren geschreven. Hij zei: “De koning, die je zoekt, kun je niet vinden in een paleis of bij rijke en machtige mensen. Zoek hem bij de armen, bij zieken en gevangenen.” Artaban ging op weg. Hij zag veel arme mensen, hij bezocht zieken en kon velen genezen door zijn kennis van geneeskrachtige kruiden. Ook kwam hij in gevangenissen. Hij probeerde te troosten en te helpen waar hij kon. Het leek soms alsof hij zijn eigenlijke doel had vergeten, maar zo nu en dan, als hij helemaal alleen was, haalde hij uit een verborgen plekje in zijn gordel de parel te voorschijn en keek ernaar.

Zo gingen drieëndertig jaren voorbij, maar de koning die hij zocht vond hij niet. Zijn donkere haren en baard waren grijs geworden. Artaban was oud en moe. Met een groep Joodse pelgrims trok hij naar Jeruzalem waar de Joden hun Paasfeest zouden vieren bij de tempel. Daar liep Artaban door de nauwe straten en stegen, nog steeds zoekend om zich heen kijkend.

Er hing een dreigende sfeer. Donkere wolken trokken samen boven de stad. En een grote menigte mensen liep opgewonden in de richting van de westelijke stadspoort. Aan een paar Perzische Joden, die ook die kant op gingen, vroeg Artaban wat er aan de hand was. “We gaan naar Golgotha,” antwoordde ze, “daar buiten de stadsmuur zal een terechtstelling plaatsvinden van twee beruchte rovers. En tegelijk met hen zal Jezus van Nazareth gekruisigd worden. Deze man heeft wonderbare dingen gedaan voor zieke en ongelukkige mensen. Hij heeft veel volgelingen onder het arme volk. Pilatus, de stadhouder, heeft hem tot het kruis veroordeeld omdat hij beweerde de “Koning der Joden” te zijn. Haastig liepen de Perzen weer door. Artaban was doodsbleek geworden en stond te trillen op zijn benen. Was die Jezus van Nazareth de koning, die drieëndertig jaar geleden in Bethlehem was geboren en die hij al die jaren had gezocht? En werd hij nu gekruisigd? Hoe was dit mogelijk? “Misschien kan ik hem nog vrijkopen met mijn parel!” dacht Artaban. En zo snel als zijn oude benen hem konden dragen liep hij met de menigte mee naar de poort.

Daar kwam plotseling uit een zijstraat een troep soldaten, die een meisje met zich mee sleepten. Haar jurk was gescheurd en ze schreeuwde het uit van angst. Artaban bleef staan, hij had medelijden met haar. Het meisje zag aan zijn kleren dat hij een Perzische geleerde was. “Help me!” riep ze. “Mijn vader kwam ook uit Perzië, maar nu hij dood is hebben ze me als slavin verkocht. Red me van wat erger is dan de dood!”

Artaban beefde. Hij had nog maar één kostbaar geschenk voor de koning die hij zocht. Tijd om lang na te denken was er niet. Hij nam de parel uit zijn gordel en hield hem in zijn open hand. Verbaasd en begerig keken de soldaten naar de glanzende steen. Ze lieten het meisje los, grepen de parel en verdwenen.

Op hetzelfde moment werd het aardedonker en een aardbeving deed de grond trillen. De muren van de huizen schudden heen en weer. De mensen vluchtten zo snel mogelijk de poort uit, maar Artaban bleef staan. Hij had geen haast meer en hij was niet bang. Zijn laatste geschenk voor de koning had hij weggegeven. Hij had geen hoop meer hem nog te vinden. Zijn zoeken was afgelopen.

Opnieuw deed een aardschok de grond trillen. Een steen uit een muur viel op het hoofd van Artaban en hij viel neer. Hevig geschrokken knielde het meisje dat door hem was bevrijd, naast hem neer. Het was alsof hij met iemand sprak die zij niet kon zien. Ze zag zijn lippen bewegen en ze hoorde hem fluisteren: “Maar Heer, wanneer zag ik u dan hongerig en heb ik u te eten gegeven? Of dorstig en heb ik u te drinken gegeven? Wanneer zag ik u dan als vreemdeling en heb ik u opgenomen? Of naakt en heb ik u gekleed? Wanneer zag ik u ziek of in de gevangenis en ben ik bij u gekomen? Drieëndertig jaar heb ik u gezocht, maar nooit heb ik u gevonden.” Hij zweeg en van veraf maar toch duidelijk hoorde het meisje een stem die zei: “Wat je voor mijn broeders hebt gedaan, dat heb je voor mij gedaan!”

Een glans van verwondering en vreugde kwam over het bleke gezicht van Artaban. Een laatste lange zucht van bevrijding kwam over zijn lippen. Zijn reis was geëindigd. Zijn geschenken waren aangenomen. De vierde Wijze had de Koning gevonden.

Meer pagina’s met mooie verhalen